Inleiding op ‘personen met een handicap’
Opmerking vooraf
® Hoofdstuk zeer goed kennen!
® Basis voor de andere hoofdstukken
® De inhouden van dit hoofdstuk op alle mensen met een bepaalde handicap kunnen toepassen
We spreken van een persoon met een handicap
® Waarom? -> gelijkwaardigheid
® Toch meer kritiek – pleidooi voor ‘beperking’
® Andere accenten naargelang achterliggende visie
Wat is een handicap?
® Omschrijving = maatschappij- en tijdsgebonden
® Geen enkele definitie is neutraal – altijd link met achterliggende visie
® Engelse term
® Sport (waarbij men een voordeel ging geven aan mensen die geen gelijke kansen hadden,
bijvoorbeeld: in paardenwedstrijd, aan sterkste paard extra gewicht geven)
® Dus eerst een positieve discriminatieregel en erg respectvol
® Later meer stigmatisering
Hoe beschrijven we een handicap tegenwoordig?
Definitie VAPH = Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel
tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij
het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren
Begrippenkader ICF = International Classification of Functioning, Disability and Health
= begrippenkader om het functioneren van mensen te beschrijven, alsook de factoren die dat
functioneren kunnen beïnvloeden
(definitie en alle factoren goed kennen!)
,à Aandoeningen / ziekten / letsels:
- = Verandering in de werking van het lichaam, bijvoorbeeld: Syndroom van Down, kanker,
hersenbloeding,…
à Functies en anatomische eigenschappen:
- Functies = het functioneren van het lichaam (hersenen, organen, zintuigen)
- Anatomische eigenschappen = de positie, aanwezigheid of de vorm van
lichaamsonderdelen (bijvoorbeeld: de vorm van het oor, de dikte van een spier,…)
- Stoornis = bij problemen met functies of anatomische eigenschappen (bijvoorbeeld: niet
kunnen horen, last hebben van geheugenstoornissen,…)
à Activiteiten:
- Het menselijk handelen: wat iemand kan/zou willen uitvoeren
(bijvoorbeeld: jezelf verzorgen, huishoudelijke taken, zelfstandig kunnen verplaatsen,…)
- Beperking = bij problemen met uitvoeren van activiteiten (bijvoorbeeld: niet zelfstandig
kunnen wonen, door een verstandelijke beperking)
à Participatie:
- Feit of iemand kan deelnemen aan het maatschappelijk leven
- Bijvoorbeeld: kunnen kinderen naar school gaan?, kunnen volwassenen werken?, worden
kinderen gepest omwille van hun beperking?, worden volwassenen nagestaart?...
- Participatieproblemen = bij moeilijkheden met participeren (bijvoorbeeld: geen openbaar
vervoer kunnen nemen, omdat het onvoldoende toegankelijk is)
à Persoonlijke factoren: geslacht, leeftijd, opvoeding, persoonlijkheid, interesses,…
à Externe factoren: omgeving van de persoon
- Positieve invloed (bijvoorbeeld: aangepaste hulp, figuren in de buurt die steunend zijn)
- Negatieve invloed (bijvoorbeeld: geen steunende figuren in de buurt)
® DUS: een persoon met een handicap
= iemand met ‘functioneringsproblemen’, door samenspel (= combinatie) van al deze factoren
(goed kennen!)
® Elke persoon is anders!
(2 mensen die dezelfde diagnose hebben, bijvoorbeeld allebei Syndroom van Down, gaan zeker niet
op dezelfde manier functioneren, door de combinatie van al deze factoren)
,Etiologie (= de oorzaak van een handicap of beperking)
® De oorzaak van een handicap of beperking kan zeer verschillend zijn, in vele situaties gaat het
over een combinatie van verschillende factoren
® Vermoeden beperking aanwezig -> verschillende onderzoeken of testen
® Oorzaak weten van een handicap -> belang in functie van preventie
- Preventie in de vorm van erfelijkheid
- Preventie in de vorm van de diagnose (bv. mensen met Syndroom van Down hebben meer kans op hartproblemen)
® Etiologie (= oorzaak) is multifactorieel (= meerdere factoren)!
® Oorzaak vaak onbekend
à Prenatale oorzaken (= voor de geboorte)
o Biologische factoren:
- Genetische syndromen (bij 1/3 tot 1/2)
- Metabolismestoornissen (bijvoorbeeld: fenylketonurie)
- Misvormingen in de vorming van de hersenen
- Ziektes/infecties bij de moeder (bijvoorbeeld: rubella, toxoplasmose,…)
o Andere factoren:
- Gedrag moeder tijdens zwangerschap (bijvoorbeeld: alcohol- of druggebruik ->
foetaal alcoholsymdroom)
- Milieu en straling
- Armoede, ondervoeding van de moeder
- Huiselijk geweld tijdens zwangerschap
à Perinatale oorzaken (= tijdens of vlak na de geboorte)
o Zuurstoftekort (bijvoorbeeld: navelstreng rond de hals)
o Hersenbloedingen
o Prematuriteit (= te vroeg geboren)
à Postnatale oorzaken (= na de geboorte)
o Ernstige infecties
o Gedrag persoon
o Sociale factoren
o Opvoedingsfactoren
o Andere voorbeelden: na ongeval, hartinfarct,…
® 2 groepen op basis van de oorzaak
1. Aangeboren handicap
2. Verworven handicap (= op latere leeftijd)
à Andere beleving en verwerkingsproces!
- Aangeboren: iets niet kunnen wat een leeftijdsgenoot wel kan
- Verworven: ander leven moeten opbouwen, ‘oud’ leven moeten loslaten
, Elke persoon is anders
® Ecologisch model van de menselijke ontwikkeling en balansmodel
o Samenspel (= combinatie) van verschillende factoren (zie ook definitie ICF)
o Invulling kwaliteit van bestaan is bij elke persoon verschillend
o Steeds uitgaan van krachten en mogelijkheden!
o Beïnvloedende factoren op individueel, micro-, meso-, exo- en macroniveau – invloed op
draagkracht en draaglast
o Dus alles staat in verband met elkaar
Gevolgen voor de persoon
® Aard van de handicap kan erg verschillen
o Betekenis van een ‘diagnose’
- Voordeel diagnose: kan bepaald gedrag/functioneren een stukje duidelijker maken
en inspelen op een aantal zaken
o Ernst van de handicap (erg verschillend)
o Ontwikkelingsleeftijd – kalenderleeftijd (= leeftijd volgens je geboorte)
Bijvoorbeeld: iemand zijn kalenderleeftijd = 40 jaar, maar ontwikkelingsleeftijd = 5 jaar
- Zelfde behoeften als leeftijdsgenoten
- Ontwikkeling op cognitief, motorisch, communicatief, sociaal, emotioneel vlak en
gezondheid
- Soms disharmonische ontwikkeling = dat je ziet dat ze sterk zijn op een bepaald
vlak, maar dan op een ander vlak veel meer beperkingen gaat ondervinden
(bijvoorbeeld: iemand is zeer sterk communicatief, maar heeft het op cognitief vlak
veel moeilijker dan je zou denken. Valkuil begeleider: overschatting
o Aangeboren, verworven, degeneratief/evolutief/progressief (= vormen van beperkingen
waarbij de ontwikkeling geleidelijk aan achteruit gaan, omdat de gevolgen van de stoornissen
groter worden, bijvoorbeeld: bepaalde vormen van visuele beperkingen, waarbij mensen
geleidelijk aan blind worden)
® Verwerking = rouwproces
o Verschil naargelang aard handicap
- Aangeboren: iets niet kunnen wat een leeftijdsgenoot wel kan
- Verworven: ander leven moeten opbouwen, ‘oud’ leven moeten loslaten
- Degeneratief/evolutief/progressief: telkens afscheid nemen van iets wat men kon, maar
nu niet meer
o Grote verschillen door verschillende factoren
o Invloed persoonlijkheid (ben je eerder optimistisch of pessimistisch)
o Afhankelijk van relatie met naaste en ruimere omgeving (ondersteuning van je omgeving)
® Andere:
o Gevaar voor aangeleerde hulpeloosheid (= teveel overnemen van de persoon zelf,
waardoor de persoon zelf nog weinig mogelijkheden krijgt om zelfstandig activiteiten
uit te voeren of eigen keuzes te maken)
o Mate van zelf keuzes kunnen maken