Methodiek systeemgerichte hulpverlening
1. Inleiding in het systeemdenken – theoretisch kader
1.1. Systeemdenken
1.1.1. Wat is het?
Vaak gezien als synoniem van gezinstherapie. Niet is minder waar!
Systeemdenken = referentiekader, een bepaalde manier van kijken naar de werkelijkheid.
Heeft niet één grondlegger maar is op verschillende plaatsen tegelijkertijd ontstaan
(Frankrijk, Nederland, België, Italië, Amerika).
Kende een ‘ondergronds’ ontstaan. Begin vorige eeuw werd rekening houden met de context
van een patiënt als zonde beschouwd, we dienden de cliënten te beschermen tegen
‘besmetting van buitenaf’, meende Freud.
Frustraties: behandelingsduur te lang en symptoomverschuiving; probleem kan je niet los
zien van zijn context (ook al is het een puur individueel probleem); veel problemen zijn
relatieproblemen.
Pas in het midden van de 20ste eeuw kwam de doorbraak.
1.1.2. Stromingen
Focus: gedragspatronen
o Communicatietheorie (Watzlawick)
o Strategisch model (Haley)
o Cybernetisch/Milanees (Selvini Palazzoli, Andolfi)
o Structureel (Minuchin)
Focus: historische, contextuele factoren
o Contextuele/intergenerationele school (Bowen, Nagy)
o Experiëntiële stroming (Satir, Whitaker)
Focus: Beliefs
o Sociaal-constructionistische school (Anderson)
o Narratieve benaderingen (White)
o Oplossingsgerichte therapie (De Shazer)
1.1.3. Vergelijking tussen het klassiek en het systeemmodel
KLASSIEK SYSTEMISCH
Reductionistisch: gaat uit van het geheel = de Holistisch: gaat uit van het geheel > dan de som
som van de delen. van de delen.
Lineair-causaal: WAAROM? Circulair: HOE?
Intrinsieke eigenschappen Extrinsieke eigenschappen
Diachrone visie: het wordt bekeken doorheen Synchrone visie: het wordt gelijktijdig bekeken.
de tijd, van een begin naar een eindpunt.
Analytisch: de problemen worden onderzocht Synthetisch: er is een samenvoeging van
en neergeschreven. allemaal zaken waardoor je tot een nieuw
‘besluit’ komt.
Observator = neutraal Observator = deel van het systeem
,1.2. Basisattitudes binnen het systeemdenken
1.2.1. Van problemen en verklaringen naar een pragmatische ingesteldheid
We zoeken niet naar de oorzaak. Therapeutisch is dit niet werkbaar, evenmin als het begrip ‘schuld’.
We werken met begrippen als verantwoordelijkheid en bekwaamheden. Hypotheses worden
opgesteld met als belangrijkste criterium, dat van de bruikbaarheid. Er wordt doelgericht gewerkt.
! Begrijpen ≠ goedkeuren
1.2.2. Er is niet een werkelijkheid – er zijn er zoveel als er mensen zijn
verwijst naar het derde axioma van Watzlawick, het axioma van de interpunctie.
Elk van ons ordent de wereld rondom zich op een bepaalde manier, elk van ons kijkt door zijn eigen
bril.
Wie zijn wij om te oordelen of jij een goede smaak hebt of niet? Er bestaat niet zoiets als juist of niet
juist, waar of onwaar…
1.2.3. De circulaire kijk
We spreken in termen van beïnvloeding. We gaan weg van de oorzaak, ons typisch westerse denken.
Bv. De klacht van de vrouw is dat ze zaagt omdat haar man te veel drinkt. De klacht van de man is dat
hij drinkt omdat de vrouw te veel zaagt. De vraag is dan wie gelijk heeft?
1.2.4. De contextuele kijk
Je kan veel dingen maar begrijpen als je de context kent, dan lijkt de situatie vaak nog zo gek niet.
1.2.5. Concreet bevragen
Hulpverleners, en zeker beginnende hulpverleners, zijn vaak geneigd te vlug te werken naar
oplossingen. We denken maar al te vaak dat we begrijpen wat de cliënt meemaakt, maar dan wel
vanuit ons eigen referentiekader.
Pas hiermee op: bevraag ruimte, tijd, context, … vraag naar competenties, goede zaken, krachten, …
vraag ook naar verschillen, uitzonderingen
Grondhouding: gezonde nieuwsgierigheid.
1.2.6. Rekening houden met de homeostase
Mensen veranderen niet graag, ook al is de situatie niet te benijden. Veranderen vraagt energie en
brengt je in een toestand van onzekerheid. Cliënten vertonen daarom vaak weerstand.
Binnen het systeemmodel gebruiken we het klassieke idee van motivatie niet. Er bestaan geen niet-
gemotiveerde cliënten. Iedereen wil zijn situatie beter maken.
Jij als hulpverlener dient energie toe te voegen. De techniek van joinen is hiervoor een prima
instrument.
1.2.7. De cliënt bepaalt de doelstelling
Niet zo simpel als het lijkt. We botsen vaker dan we denken met onze eigen waarden en normen. Er
bestaat meer dan één manier om een waardevol leven te leiden.
Onaanvaardbaar gedrag voor de éne mens is dat niet voor de ander.
,Jij zal wel een mening hebben maar als hulpverlener mag dit geen rol spelen.
2. De structuurgerichte stroming van Minuchin
2.1. Visie en sleutelbegrippen
Elk gezin heeft een bepaald repertoire aan structuren. Elk gezin heeft de neiging vast te houden aan
bepaalde voorkeurinteractiepatronen. Deze creëren voorspelbaarheid en een basiszekerheid.
Minuchin stelt dat elk gezin kan beschreven worden in termen van transactiepatronen, dus aan de
hand van een beschrijving van de wijzen waarop de gezinsleden met elkaar omgaan.
De patronen zijn in de loop van de jaren ontstaan en regelen het gedrag van de gezinsleden.
De structurele hulpverlener bekijkt de structuur, de interactiepatronen, de ontwikkeling en de
aanpassing (aan de hand van 5 assen).
Problemen kunnen ontstaan als voorkeurinteractiepatronen te rigide (te strak) worden of bij gebrek
aan structuur.
De structuur is niet dé realiteit! Het is een verklaringsmodel, een werkhypothese. Deze dient om
interacties binnen het gezin te begrijpen en inspiratie te bieden voor therapeutische interventies.
Verklaringsmodellen van het gezin en de gezinsleden zijn heel belangrijk! Hun visie op het probleem
speelt een belangrijke rol bij het niet opgelost geraken van het probleem.
De structurele hulpverlener creëert een nieuwe werkelijkheid.
2.2. De verschillende assen
2.2.1. As 1: Grenzen van een systeem
Systeem met subsysteem
Systeem = verzameling van elementen die in een bepaalde samenhangende relatie tot elkaar
staan. De nadruk ligt niet op de elementen maar van belang is het netwerk van relaties
tussen die elementen, m.a.w. de organisatie die een systeem maakt tot een systeem. Ieder
individu vult hierin een andere machtspositie in.
Het behoren tot eenzelfde systeem/subsysteem betekent dat deze mensen de regels kennen
omtrent het deelnemen aan transacties, wat kan/niet kan …
Rondom het systeem/subsysteem zijn er grenzen.
Grenzen = de relatieve intensiteit van de interne relaties vergeleken met de mindere
intensiteit van de relaties tot de buitenwereld. duidelijkheid van de grens is evenredig met
de duidelijkheid van het patroon.
Minuchin: belang van duidelijke scheiding subsysteem ouders/subsysteem kinderen – elk
subsysteem heeft zijn rol!
Open/gesloten grenzen
Gezinscohesie:
o Kluwengezin: naar buiten toe een zeer gesloten grens, onder mekaar: weinig
grenzen, grote onderlinge afhankelijkheid. Er is weinig differentiatie, weinig
autonomie, geen privacy tussen de gezinsleden. Men is loyaal met de leden van de
eigen groep, sterke interne verbondenheid, steun en toewijding.
vaak een voedingsbodem voor psychosomatische klachten door de sterke
afhankelijkheid van elkaar.
, o Los zand: naar buiten toe een zeer open grens, onder mekaar: weinig onderlinge
betrokkenheid, elk staat op eigen benen. Accent ligt op zelfstandig gedrag,
bezigheden buitenshuis. Het gezin komt als zeer chaotisch over. Er is grote
differentiatie, sterke autonomie en sterke onafhankelijkheid.
voedingsbodem voor ‘acting-out-gedrag’, in de vorm van zelfmoordpogingen en
criminaliteit door het gebrek aan geborgenheid, affectieve banden.
o Kluwen/los zand: kan evolueren binnen een systeem afhankelijk van gezinsfase:
hoeft niet pathologisch te zijn. Beide relatiepatronen kunnen zich tegelijkertijd
voordoen binnen het gezin.
Er zijn twee soorten alliantie om aan te geven wie deelneemt aan de interactie:
Associatie = twee of meer intens met mekaar betrokken leden.
Coalitie = twee of meer intens met mekaar betrokkenen tegen een derde.
In alle gezinnen zijn er voortdurend wisselende associaties en coalities.
! Associaties en coalities zijn niet noodzakelijk pathologisch.
De grens tussen partners en kinderen moet sterk zijn en voldoende duidelijk. Kinderen moeten
kunnen experimenteren met leeftijdsgenoten, eigen interesses ontwikkelen, vrijheid om te
blunderen, te leren onderhandelen, samenwerken.
2.2.2. As 2: Flexibiliteit t.o.v. rigiditeit
Een gezin moet gezien worden als een moment tussen verleden en toekomst. Een nieuwe structuur
is altijd het resultaat van instabiliteit. Er ontwikkelt zich een fluctuatie.
Homeostase (= morfostase) Morfogenese
Doel = het gekende evenwicht handhaven Doel = het systeem beter aanpassen aan de
gewijzigde ‘omgeving’
Verstoringen van het systeem elimineren Verstoringen leiden tot het vinden van een
nieuw evenwicht.
Veranderingen van eerste orde – negatieve Veranderingen van tweede orde – positieve
feedback feedback
Zorgt voor stabiliteit, voorspelbaarheid, Zorgt voor ontwikkelingsmogelijkheden, betere
zekerheid, structuur aanpassing aan de omgeving
Overwicht homeostatische tendens = rigide Overwicht morfogenetische tendens = flexibel
gezin. gezin
Wanneer bij 1 lid van het systeem veranderingen optreden komen er ook veranderingen in het
relatienetwerk van het gezin en bij andere leden van het gezin tot er een nieuw relatie-evenwicht is
gevonden (homeostase).
Het gezin is in beweging vanuit de invalshoek ontwikkelingsgeschiedenis, maar ook door
gebeurtenissen waardoor de gezinsstructuur veranderingen ondergaat. De gebeurtenissen kunnen
verwachts of onverwachts opduiken.
Deze ‘evenwichtstorende’ elementen brengt het gezin in een toestand van morfogenese en zal
evolueren naar een nieuwe homeostatische toestand.
Een gezin in behandeling is vaak een gezin dat is blijven steken in de homeostatische fase. De regels
die vroeger functioneel waren, zijn star geworden en disfunctioneel.