Kinesitherapeutisch onderzoek: Bovenste Lidmaat
Hoofdstuk 1: Schoudergordel
De schouder bestaat uit 4 gewrichten waarbij de humerus,
clavicula, scapula, sternum en ribben betrokken zijn. De
gewrichten zijn het acromioclaviculair, glenohumeraal,
sternoclaviculair en scapulothoracaal gewricht. Enkel dat laatste is
niet-synoviaal, de rest wel.
Ook andere gewrichten spelen een rol en hebben invloed op de
schouder, zoals het subdeltoïde en het eerste costovertebrale
gewricht. Door de vele gewrichten is er wel een grote
beweeglijkheid, de grootste van het volledige lichaam.
1 Osteologie: biomechanische aspecten
Het is belangrijk om de oriëntaties van de gewrichten en beenderen te kennen in de ruimte en ten op
zichte van elkaar om dan de bewegingen en houdingen beter te leren kennen.
De clavicula heeft 20° met het frontaal vlak en de scapula maakt 35° met het frontale vlak. De cavitas
glenoidalis is dus een stukje naar anterior en ook superieur omdat die 5° maakt met de verticale.
De humerus maakt 135° inclinatiehoek en 30° retroversie met de
medio-laterale as van de elleboog. Dus die is eigelijk in rust meer
superior en mediaal en 30° posterior met het frontaal vlak.
,2 Osteokinematica: bewegingen van de schoudergordel
Bewegingen in de schoudergordel kunnen uniplanair of multiplanair zijn, bewegingen in 1 vlak of
meerdere vlakken. Zo een beweging komt tot stand doordat alle gewrichten hebben bewogen in de
schoudergordel. De uniplanaire bewegingen zijn de flexies, de ducties, horizontale ducties en
rotaties. De multiplanaire beweging is de circumductie. De basisbewegingen zijn er rond 3 assen in 3
vlakken en dus zijn er 3 vrijheidsgraden.
1) Roteren rond latero-laterale as is er 180° anteflexie en 60° retroflexie.
2) Roteren rond dorso-ventrale as is er 180° ABductie en 0° ADductie. (een hyperadductie kan
van 75° voor of achter het lichaam)
3) Roteren rond longitudinale as is er 80° EXOrotatie en 80° ENDOrotatie.
Rond de verticale as in het horizontale vlak is er horizontale ABductie
(30°) en ADductie (130°). Ook elevatie van de scapula hoort er ook
tussen te staan. Normaal staat de scapula 30° voor het frontale vlak. Bij
het opheffen van de arm, zal die meer sagitaal verschuiven. De scapula
en humerusdiafyse liggen in 1 vlak en dat is functioneel en veilig. Veel
ADL wordt in dit vlak gedaan.
Circumductie is multiplanaire beweging. Het is opgebouwd uit
voorgaande rotaties en wordt beschreven als een onregelmatige kegel.
3 Functionele biomechanica: de bewegingsfasen van de
elevatiebeweging
Elevatie is het opheffen van de arm en kan in frontaal, scapulair en
sagitaal vlak. Veel gewrichten doen hieraan mee en doen hun deel van
het werk. Hoeveel dat precies is, is niet 100% duidelijk. Het is wel dat
het glenohumeraal en scapulothoracaal gewricht voor veel beweging
zorgen, tesamen noemt dit het scapulohumeraal ritme. Dit is wel 2 over
1 ritme, dus 2 graden glenohumeraal elevatie per 1 graad
scapulothoracale rotatie. Dit hangt af van de stand van abductie. In
lagere standen is dit 4 over 1, midrange 1 op 1 en laatste is helemaal 4 over 1. Het scapulohumeraal
ritme is er om te zorgen dat de cavitas glenoidalis over de hele ROM bij de humeruskop blijft
geplaatst. Zo blijven de glenohumerale spieren op optimale lengte-spanningsverhouding.
Elevatie bestaat uit 3 fasen. 0-60, 60-140 en 140-180.
1) Vooral glenohumeraal actie en weinig scapulair, is de setting-fase.
2) Een verschuiving van het scapulohumeraal ritme, een grote aandeel van het scapulair stuk.
3) Glenohumeraal neemt het aandeel opnieuw toe, afhankelijk van de beweging zal er
lateroflexie, extensie of rotatie in de wervelzuil zijn.
4 Het glenohumeraal gewricht
Het gewricht heeft in nulstand de armen gewoon naast het lichaam hangen. De LPP hier bestaat uit
een elevatie van 40°-50°. De CPP is de maximale endorotatie in 90° abductie. Je moet wel onthouden
dat er verschillende houdingen zijn waarmee delen van de schouder onder maximale spanning
kunnen staan, deze CPP is de klassieke manier. Denk eraan dat 90° anteflexie en een maximale
endorotatie een spanning van het posterieure deel zou opleveren.
,Het kapsulair patroon bij de schouder is een beperking in
exorotatie>abductie>endorotatie. Ook hier is dit weer de
klassieke verkorting. Bij een verkorting van het posterieure
deel is endorotatie met 90° abductie en horizontale
adductie het resultaat.
Het glenohumeraal gewricht wordt proximaal gevormd door
het cavitas glenoidalis en distaal door de caput humeri. Het
is een convex-concaaf gewricht. De convexe caput humeri
ligt in de concave cavitas. Wanneer er een adductie
optreedt, is er een rol van de caput humeri naar achter en
glijdt ie naar voor.
Osteokinematische beweging Atrokinematische beweging Opmerkingen
Anteflexie Posterior >90°: translatie naar anterior
Retroflexie Anterior
Abductie Inferior
Adductie Superior Klinisch weinig relevant
Exorotatie Anterior
Endorotatie Posterior
Horizontale abductie Anterior Bevat exorotatie en retroflexie
Horizontale adductie Posterior Bevat endorotatie en
anteflexie
Het glenohumeraal gewricht is zeer lax en instabiel. Het heeft dus veel mobiliteit en weinig stabiliteit.
De mechanishe stabiliteit hangt af van de ligamenten en het labrum gleniodale.
- Anatomisch gezien doet retroflexie van de humerus de scapula naar voor schuiven voor meer
stabiliteit.
- Het labrum glenoidale zorgt voor stabiliteit want de humeruskop is veel groter dan de kom
waar het in moet. Door het labrum is dat oppervlak vergroot en zorgt het ervoor dat de arm
niet van de schouder ‘valt’.
- De humeruskop wordt in het cavitas ‘gezogen’ door negatieve intra-articulaire druk. Dat is
door het dynamisch netwerk van de omliggende stabiliserende spieren.
- Het coracohumeraal ligament zorgt voor stabiliteit en het opvangen van de zwaartekracht.
De superior, middel en inferior glenohumeraal ligament hangt af van de houding waarin de
schouder zich bevindt. Die geven dan ook de nodige stabiliteit.
, Ligament Functie
Lig. Coracohumerale Verhindert translatie van caput humeri naar
inferior in nulstand
Lig. Glenohumerale superior Verhindert translatie van caput humeri naar
inferior in lage abductie
Lig. Glenohumerale mediale Verhindert translatie van caput humeri naar
anterior bij exorotatie bij middel abductie
Lig. Glenohumerale inferior - Algemeen: verhindert translatie naar
inferior bij abductie
- Anterior deel: verhindert translatie naar
anterior bij exorotatie in neutraal
- Posterior deel: verhindert translatie
naar posterior bij exorotatie in neutraal
+ verhindert translatie naar inferior bij
exorotatie in hoge abductie.
5 Het sternoclaviculair gewricht
Dit is een zadelgewricht. De clavicula is mediaal convex in longitudinale zin en concaaf in horizontale
zin. Het sternum is omgekeerd convex horizontaal en concaaf longitudinaal. Dit gewricht is zeer
stabiel door de omliggende ligamenten. Dat is ook nodig omdat dit het enige synoviale gewricht is
dat de arm met de romp verbindt.
De osteokinematica is bepaald door 3 richtingen en bewegingen. Elevatie/depressie zorgt ervoor dat
de concave convexe clavicula tegen het concave sternum komt, bij protractie/retractie zit de concave
clavicula tegen het convexe sternum. De rotaties gebeuren anterior naar posterior en omgekeerd.
Rotatie naar posterior bij de elevatie is nodig om een volledige ROM te geven.
6 Het acromioclaviculair gewricht
Dit gewricht ontstaat door de laterale delen van het acromion en de clavicula. Het heeft een redelijk
vlak verloop. Door de vorm van het gewricht en de sterke acromioclaviculaire ligamenten is er zeer
weinig beweging. De rol- en glijbeweging bevalt dus ook niet te beschrijven. Het bestaat uit
opwaartse en neerwaartse rotaties, bij elevatie van de schouder is er in het gewricht een opwaartse
rotatie.
,7 Het scapulothoracaal gewricht
Dit gewricht is een functioneel gewricht. De bewegingen zijn van de scapula ten opzichte van de
thorax. De bewegingen hangen ook af van de beweeglijkheid van de clavicula. De
translatiebewegingen zijn elevatie/depressie van de scapula en protractie/retractie van de scapula.
De rotatiebewegingen zijn opwaartse/neerwaartse rotatie over de dorsoventrale as,
anterior/posterior rotatie over de laterolaterale as en laterale/mediale rotatie over de longitudinale
as.
Als we de arm volledig willen opheffen in het frontale, scapulaire en sagittale vlak, moet er een
opwaartse rotatie, posterieure tilt en externe rotatie gebeuren van de scapula. Afhankelijk van de
beweging en de mate van elevatie, gaat er ook een protractie/retractie en/of een elevatie/depressie
bijkomen.
8 Spierwerking rond de schouder
Glenohumeraal gewricht
De rotator cuff spieren zijn de subscapularis, supraspinatus, infrapsinatus en de teres minor. Het zijn
de belangrijkste stabilisatoren van het glenohumeraal gewricht. Ze beginnen allemaal op de scapula
en eindigen op of in de buurt van het tuberculum majus van de humerus. De ligamenten die er liggen
zullen vooral steun bieden bij het einde van de ROM van het gewricht zoals eerder vermeld.
,Deze spieren hebben allemaal hun eigen functie en zorgen door dynamiek ook voor de stabiliteit van
de schouder:
- De bulkfunctie zorgt ervoor dat de spieren opspannen waardoor de humerus naar posterior,
andeterior of inferior gaat.
- Ze zorgen voor een transversaal krachtenkoppel. Wanneer de spieren contraheren en
samenwerken, zorgen ze ervoor dat de humeruskop meer in de cavitas gleniodalis zit. Ze
hebben elk hun functies maar bij het samenwerken van de spieren is dit het resultaat.
- De rotator cuff en de ligamenten van het glenohumeraal gewricht liggen zo dicht bij elkaar
dat wanneer de spieren contraheren zo nog dichter bij elkaar komen en bij het ontspannen
en uitrekken van de ligamenten de spieren gaan verstijven. Dit zorgt extra stabiliteit.
,Normaal gezien gaat bij elevatie van de arm het glenohumeraal gewricht naar inferior. De deltoïdeus
heeft een fixatiecomponent naar superior tijdens zijn elevatie van de arm, dus het zorgt ervoor dat
de humeruskop ook naar superior kan gaan. De rotator cuff spieren hebben een algemene lijn naar
mediaal en caudaal. Opgesplitst heb je mediaal (supraspinatus) en caudaal/inferior (infraspinatus,
subscapularis en teres minor). Mediaal zorgt dit voor extra drukkracht in het glenohumeraal gewricht
en ook de rolbeweging. Caudaal/inferior zorgt dit voor een translatie naar caudaal of inferior en de
vrijwaring van inklemming van supraspinatus tussen de humeruskop en het acromion. Het
fixatiecomponent van de deltoïdeus en de caudale richting van de rotator cuff zorgen dus voor de
extra stabiliteit.
Scapulothoracaal gewricht
Hier zijn verschillende bewegingen te zien in verband met het schouderblad.. Buiten de simpele
protractie en retractie, zijn er rotaties mogelijk rond 3 assen in 3 verschillende vlakken. Er is sprake
van een opwaartse rotatie. Opwaartse tilt en externe rotatie bestaan ook als rotatie nummers 2 en 3
maar deze zijn nog niet genoeg wetenschappelijk onderbouwd.
De opwaartse rotatie gebeurt door de trapezius pars descendens en de onderste vezels van de
serratus anterior. Het is een dorsoventrale as ter hoogte van de spina scapula en het loopt van
mediaal naar lateraal. Mochten ze deze 2 spieren alleen werken dan is er een elevatie door de
trapezius pars descendens en protractie door de serratus anterior. De trapezius pars ascendens zorgt
vooral voor stabilisatie en controle. Het verhindert teveel elevatie van de pars descendens en teveel
protractie van de pars descendens en pars transversa. De pars
ascendens verandert zeer weinig van lengte en ligt eerder op de as
van de scapula. Dit bewijst alleen maar meer zijn stabiliserende
factor.
9 Belang van de schouderbewegingen tijdens ADL-bewegingen
Door de grote beweeglijkheid van de arm, kan jouw hand zich veel
en verschillende posities aannemen ten opzicht van de romp. Denk
aan wat je allemaal met de schouder kan doen: dingen bovenhands
werpen, duwen, trekken, hand in de nek leggen, hand naar de rug
brengen, iets reiken dat boven de schouderhoogte is…
,Hoofdstuk 2: Elleboog
1 Osteologie: biomechanische aspecten
De elleboog en de onderarm bestaan uit 3 beenderen en 4 gewrichten. Het heeft 2 functies:
flexie/extensie en pronatie/supinatie. Flexie en extensie is bij het ellebooggewricht, zijnde articulatio
humero-radialis en humero-ulnaris. De articulatio radio-ulnaris proximaal zit tussen de radius en ulna
en de radio-ulnaris distaal zit verder en zorgt voor pronatie/supinatie.
Het distale deel van de humerus maakt een hoek van 45° naar anterior dat zijn trochlea voor de
lengte-as van de humerus ligt en de incisura trochlearis ligt ook 45° gebogen voor de lengte-as van de
ulna. Dit is in het sagittale vlak en zorgt ervoor dat er een makkelijke flexie van de elleboog kan zijn.
Zonder deze hoeken is er een maximale flexie van maar 90°.
2 Osteokinematica: bewegingen van elleboog en onderarm
Bij de pronatie en supinatie zie je dit het best in 90° elleboogflexie. Bij pronatie is je hand naar
beneden gedraaid en de duim mediaal. Bij supinatie is je hand naar boven gedraaid en de duim naar
lateraal, zoals soep draagt in een soepinatie. Met een elleboogextensie kan je een pronatie doen met
de handpalm naar achter en een supinatie met de handpalm naar voor. Ook de schouder kan nu
bewegen met een endorotatie en exorotatie respectievelijk.
De tussenstand is ongeveer iets tussen pronatie en supinatie met de duim in het midden boven. Als
je arm goed op tafel steunt en de ulna dus fixeert, schuift de pronatie/supinatie-as door naar de pink
en zal de radius over de ulna bewegen. Als beide beenden (ulna en radius) kunnen bewegen, ligt de
as bij de 3de vinger.
,3 Het humero-radiaal en humero-ulnair gewricht
De nulstand is de maximale extensie en de ruststand is 70° flexie. De CPP is de maximale extensie.bij
het humero-ulnair gewricht gaat de concave kant van de ulna bewegen tegen de convexe trochlea
van de humerus. Dat wil zeggen dat de translatie gelijk is aan de glijbeweging. Bij het humero-radiaal
gewricht gaat de concave caput radii bewegen tegen de convexe capitulum humeri. Ook hier is de
translatie gelijk aan de glijbeweging.
Bij het humero-ulnair gewricht is het in extensie zeer stabiel doordat het olecranon in de fossa
olecrani past. De ligamenten spelen hier weinig rol maar als het de CPP verlaat richting een flexie,
moeten de collaterale ligamenten een rol spelen in steun. De mediale ligamenten beschermen tegen
een valgus en de laterale ligamenten tegen een varus. Het ligamentum annulare radii zit rond het
caput radii en beschermt tegen distractie bij het dragen van zware voorwerpen. Richting
elleboogextensie wordt de beweging afgeremd door de anterieure spieren die op rek komen, de
anterieure ligamenten die op rek komen en het olecranon dat in de fossa komt.
Bij een elleboogflexie zullen de flexoren remmend werken omdat ze tussen de onderarm en
bovenarm komen. Ook de rek op de triceps remt af, de rek van de posterieure ligamenten ook en de
processus coronoideus dat tegen zijn fossa komt.
4 Het proximale en distale radio-ulnair gewricht
De pronatie en supinatie gebeuren gelijktijdig in het proximaal en distaal radio-ulnair gewricht. Als er
dan ook een van de 2 gewrichten ook een beperking is in de ROM, dan gaat dat ook invloed hebben
op globale pronatie of supinatie. Het is wel zo dat een aandoening in proximaal gewricht een invloed
gaat hebben in de elleboog en een beperking in het distaal gewricht een probleem gaat geven in de
pols.
, Het proximaal gewricht is een rolgewricht met een 1 beweging, zijnde rotatie rond de as van de
radius. Het bestaat uit 2 cilindrische oppervlakten: het caput radii en een complex met de incisura
ulnaris en het lig. annulare radii dat ventraal en dorsaal van de incisura zit. Bij een zuivere rotatie is er
geen translatie.
Het distaal gewricht is ook een rolgewricht met een 1 beweging, zijnde een rotatie. De concave
radius beweegt rond de convexe ulna. Er is hier dus wel een translatie en gelijk aan de rolbeweging.
Het ligamentum radii beschermt het caput radii tegen dislocatie zoals gezegd naar anterior, posterior
en inferior. Bij een supinatie liggen de radius en de ulna naast elkaar met de ulna mediaal. De assen
lopen parallel naast elkaar en het membrana interossea komt hier onder spanning te staan om de
supinatie te beperken. Ook het ligamentum anterius van distale gewricht zorgt voor stabiliteit. de 2
spieren die supinatie doen remmen zijn de pronator teres en de pronator quadratus.
Bij een pronatie ligt de radius over de ulna gedraaid en kruisen de assen elkaar. Ook het botsen van
beenderen kan de pronatie beperken.
5 Spierwerking rond de elleboog
Voor flexie zijn er 3 belangrijke spieren in werking: de biceps brachii, brachialis en brachioradialis.