Hoofdstuk 2 Prokaryoten
Hoofdstuk 1
Prokaryoot = eencellige, grote genetische diversiteit
↳ kunnen onder extreme omstandigheden overleven
Halofiel = compenseert voor waterverlies door osmose, door actief K+-ionen naar binnen te
pompen.
Extremofiel = Kan overleven onder extreme omstandigheden
↳ zijn aangepast aan de omgeving
Endosymbiont = in een organisme zitten kleinere organisme die daar samenleven.
Peptidoglycan = netwerk van gemodificeerde suiker-polymeren.
Gramkleuring = kleuring gekoppeld aan de samenstelling van de celwand
↳ Gram-positief, Gram-negatief
Capsule = omgeeft de celwand van veel prokaryoten
↳ zijn veel resistenter tegen uitdroging
Chemotaxis = eigenschap om naar, of weg van, een chemische stof te bewegen.
↳ positieve en negatieve chemotaxis
Interne organisatie prokaryoot :
Membraan = hydrofiele en hydrofobe kant
Genoom = circulair deel van DNA, bevindt zich los in de prokaryoot
Celdeling = Binaire deling (ongeslachtelijk) → exponentieel (1,2,4,8,16), zolang er
voldoende voedingsstoffen zijn.
↳ Transformatie, transductie, conjugatie
- Transformatie = opname van vreemd DNA uit de omgeving
- Transductie = bacteriophagen kunnen bacteriële genen overbrengen naar andere
cellen
- Conjugatie = overdracht van genetisch materiaal
Endosporen = kopie van de cel met een stevige wand, hierdoor kunnen ze tegen extreme
omstandigheden.
Hoge genetische diversiteit = door snelle reproductie, mutaties, genetische recombinatie
4 verschillende voedingsmodellen van prokaryoten
1. Foto-autotroof = maken m.b.v. lichtenergie organische stoffen uit anorganische
stoffen.
2. Chemo-autotrofe = chemische component gebruiken om energie te winnen
3. Foto-heterotrofe = afhankelijk van andere organismen, kunnen zelf niet anorganisch
omzetten in organisch (d.m.v. licht)
4. Chemo Heterotrofe = benodigde energie verkrijgt door oxidatie van chemische
verbindingen oftewel chemosynthese
heterotrofe organismen = nemen organische stoffen op.
autotrofe organismen = kunnen uit anorganische stoffen organische stoffen te maken.
1
,Ademhaling prokaryoten
1. Obligaat aerobe stammen = hebben zuurstof nodig.
2. Facultatief aerobe stammen = leven zowel met als zonder zuurstof.
3. obligaat anaerobe stammen = overleven niet in aanwezigheid van zuurstof.
Biofilms = bacteriën worden aangetrokken tot elkaar en worden een kolonie, metabole
samenwerking tussen coating bacteria.
Systematiek = tegenwoordig opgebouwd uit moleculaire systematiek → Claden.
Hoofdstuk 2
Mitose
- Vindt plaats in lichaamscellen.
- dochtercellen hebben exact evenveel chromosomen als moedercel.
- DNA moedercel en dochtercel is exact hetzelfde
Meiose
- Vindt plaats in geslachtscellen.
- Dochtercellen hebben de helft aantal chromosomen
- Verschillend DNA door crossing-over
Protisten = Eencellige eukaryoot, zijn geen plant of dier
↳ eerste groep die komt na de bacteriën
*eukaryote = organismen waarvan iedere cel minstens 1 celkern heeft, en vaak ook
organellen bevat
4 soorten protisten :
1. Diatomeeën
2. Amoebozoa
3. Slijmzwammen
4. Wieren
➢ Diatomeeën / Kiezelwieren
fotosynthetische protisten, eencelligen algen met een glasachtige wand
Planten voort via ongeslachtelijke voortplanting
➢ Slijmzwammen
produceren vruchtlichamen die helpen met verspreiden van sporen.
1. Plasmodium Vormende = 1 cel met meerdere celkernen
Wanneer je groeien vormen ze een ‘plasmodium’ , dit is een massa cytoplasma met
veel celkernen, WEL EENCELLIG!
2. Cellulaire = Vormen een kolonie, hebben een taakverdeling
bestaan uit solitaire cellen die afzonderlijk functioneren, maar wanneer er
voedseltekort is gaan ze als groep werken. tijdens de ‘fruiting body stage’ sterven
cellen die de stengel vormen af naarmate ze opdrogen, terwijl de sporencellen
bovenaan overleven en potentie hebben om voort te planten.
2
, ➢ Wieren
f meercellig z ijn
Kunnen eencellig o
❖ Goudwieren / chrysophyta
- Eencellig, maar vormt een kolonie met een taakverdeling
- Vormt cysten bij suboptimale omstandigheden
- Voedingsbron : Fotosynthese, mixotroof, fagocytose
❖ Bruinwieren / Phaeophyta
Vb. Zeewier
- Meercellig
- Voeding : Fotosynthese
- Leven vooral in (koud)water
- Kleur komt door carotenoïden in de plastide
- Tijdens eb staan de wieren droog, door gelvorming wordt uitdroging
voorkomen.
*Plastide = Groep organellen die alleen in cellen van planten en algen voorkomen
(chloroplast)
Bouw van de Bruinwier :
Scheut = thallus (meercellig plantachtig lichaam)
stengel = Stipe , Blad = Lamina
Haploïde vorm = gametofyt (n), produceren gameten
Diploïde vorm = sporofyt (2n), want produceert sporen
Heteromorf = sporofyt en gametofyt hebben verschillende vormen
Levenscyclus
❖ Roodwieren / Rhodophyta
- Meestal meercellig
- Leven in dieper (zoet) warm water
- Voeding : Fotosynthese
- Kleur door phycoerythrin (absorbeert blauw & groen licht)
❖ Groenwieren
Chlorofyten
- Uni- en multicellulair
- Kolonievormend
- Voeding : fotosynthese
- Zoetwater, land, korstmossen (endosymbiose)
- Heteromorf = Sporofyt & gametofyt hebben verschillende vorm.
Charophyceae
- Meercellig
- Voeding : Fotosynthese
- Zoetwater, land
- Sporopollenine = polymeer, beschermt tegen uitdroging
3