Centraal zenuwstelsel
Wanneer we kijken naar de geschiedenis van neuropsychologie, dan is het een vrij jonge wetenschap
aangezien vroeger lichaam en geest als apart werden beschouwd. Dan zijn de geesteswetenschappen
gekomen (de psychologie), los van het lichaam. Het lichaam met daarbij de hersenen, werden dan
weer bestudeerd in een andere wetenschap zoals in de geneeskunde, en deze 2 zaken bleven dus
lange tijd gescheiden van elkaar. Er waren wel al enkele linken waarbij de neurologen meer gingen
kijken naar het geestelijke erachter, maar een echte wetenschap zoals neuropsychologie zelf, was er
toen nog niet. Deze wetenschap is pas gekomen op basis van technische ontwikkelingen, welke
toelieten om mensen in vivo in de hersenen te laten kijken, en zo bestuderen wat in de hersenen er
gebeurde.
Neuropsychologie kan in het algemeen beschreven worden als de studie van de neurale basis van het
gedrag. Er zijn dan hierbij 2 componenten; namelijk gedrag en neurale basis. Deze componenten zijn
een psychologische en een neurologische component. Bij het psychologische gaan we de nadruk
leggen op de mentale vaardigheden, de cognitieve processen, en emotionele gebeurtenissen van de
hersenen. Van daaruit dan kijken hoe dit in de hersenen is geïmplementeerd. Startende van deze
functionele analyses waarin psychologen geïnteresseerd zijn. Wat kunnen we daarvan terugvinden in
de hersenen alsook hoe kan dit bijdragen aan het feit deze “zaken” psychologisch beter te begrijpen.
Dit is het psychologische aspect. Vervolgens is er ook een neurologisch aspect, waarbij er in 1 ste
instantie gekeken wordt naar de functie en anatomie van de hersenen, en hoe zijn deze gelinkt aan
de mentale functies en cognitieve vaardigheden. Deze komen vervolgens samen tot de
neuropsychologie.
Deze wetenschap kan ook beter beschreven worden als de cognitieve wetenschappen, aangezien we
hoer te maken hebben met het meervoud. Neuropsychologie kan niet gezien worden als 1
wetenschap welke los staat van andere wetenschappen. We zien dat deze neuropsychologie input
krijgt van veel verschillende wetenschappen. Daarom is neuropsychologie een multi wetenschap. In
eerste instantie is deze multi-disciplinair; er is namelijk een input vanuit de psychologie. Ook is er
input vanuit de anatomie om te kijken welke delen van de hersenen er zijn. De hersenen zijn niet
statisch, zij gaan functioneren als een geheel en daarom is fysiologie ook een belangrijke input.
Vervolgens is er input vanuit de neurologie; wat gaat er gebeuren wanneer er schade optreedt aan
de hersenen. Verder is ook beeldverwerking belangrijk, en daarvoor zijn er ingenieurswetenschappen
nodig om de methodes te gaan verbeteren. Verder is ook filosofie van belang voor de ethische
aspecten van de wetenschap.
De neuropsychologie is niet enkel een multi wetenschap omwille van het multi-disciplinair zijn, maar
de neuropsychologie vraagt ook een multi-methodische benadering. Dit omwille van het feit dat elke
methode die we gaan gebruiken om naar de hersenen te gaan kijken, zijn eigen beperkingen heeft.
Maar, gelukkig kan de beperking van 1 methode opgevangen worden door de sterkte van een andere
methode. Dus door de verschillende methodes naast elkaar te leggen, kunnen we een redelijk goed
inzicht krijgen in hoe de hersenen de mentale functies gaan ondersteunen. Deze verschillende
methodes verschillen van elkaar op vlak van he nauwkeurig zij in de ruimte neuronale activiteit gaan
lokaliseren; dit is de spatiale resolutie van een methode. Een ander aspect is hoe nauwkeurig in de
tijd kan deze methode gaan lokaliseren. Dit wordt dan de temporele resolutie van de methode
genoemd.
Als eerste is er de single-cell recording; hier gaan we kijken naar 1 neuron. We gaan een elektrode
zeer specifiek inbrengen in de hersenen, en daar gaan we de activiteit van 1 enkel neuron gaan
, meten. Op deze manier hebben we een zeer nauwkeurige spatiale resolutie, want elektrode wordt
op specifieke plaats ingebracht. We werken hier met elektriciteit, en elektriciteit is heel snel
waardoor we op een heel snelle manier de activiteit van dat neuron kunnen gaan bepalen. We
hebben hier hypertemporale resolutie en hyperspatiale resolutie. Nadeel is dat we slechts gaan
kijken naar 1 neuron en niet alles.
Natuurlijk zijn er andere methoden welke wel toelaten te gaan kijken naar meerdere neuronen, en
dus een groter beeld te gaan vormen. En we hebben hier dan te maken met de functionele
beeldvorming. Hierbij hebben we bijvoorbeeld Pet waarbij we radioactief materiaal in het bloed gaan
inbrengen. Onze hersenen gebruiken veel energie, en die energie wordt via bloed getransporteerd,
en we kunnen dan zo kijken waar er in de hersenen er hoge concentraties van deze radioactieve stof
aanwezig -g zijn. Om verschillende redenen is de temporale resolutie beperkt aangezien we eerst
moeten inspuiten. Ook is maximale resolutie afhankelijk van snelheid waarmee bloed stroomt en ook
verval van radioactiviteit is hier van belang. De temporale resolutie is zwak, maar er kan wel naar de
hele hersenen gekeken worden. Vervolgens is er de fMRI waarbij de mensen in een scanner gelegd
worden, en hier gaan we parameters van het bloed gaan meten. Daarom ook een beperkte
temporele resolutie, maar beter dan bij PET. Ook de spatiale resolutie is hier een stuk beter. Het
voordeel opnieuw is dat we over de hele hersenen kunnen gaan kijken. Een volgende methode is dan
EEG (met de ERP’s), waarbij elektroden worden geplaatst ter hoogte van de schedel, en zo de
elektrofysiologische activiteit gaan meten. Het is een elektrofysiologische activiteit, dus we kunnen
heel snel gaan meten; dus zeer goede temporele resolutie. Maar de elektroden bevinden zich op de
schedel, en er is daar geleiding, en we weten niet zo goed van waar juist deze activiteit afkomstig is.
Daarom is spatiale resolutie hier dan ook zeer slecht.
Causale uitspraken kunnen we enkel doen aan de hand van letsel studies; we gaan hier een deel van
de hersenen gaan beschadigen of disfunctioneel maken en dan kijken of we dat deel van de hersenen
echt nodig hebben om mentale functie te gaan uitvoeren. We kunnen dan kijken naar patiënten
welke door ziekte of ongeval schade gaan oplopen aan hersenen, en dan kijken of dit gevolgen heeft
voor het cognitief, emotioneel, of motorisch gedrag. Als we werken met patiënten hebben we een
bepaalde beperking, aangezien we werken met ziekte of ongeval. Op deze manier kunnen we dus
niet alles gaan nagaan van schade, en de enige manier om deze experimenten te gaan doen is met
proefdieren/TMS.
Vervolgens is er ook nog multi-populatie; we kunnen neurowetenschappelijk onderzoek doen bij
mensen, maar we kunnen ook onderzoek gaan doen bij dieren. Daarnaast is het zo dat we single
cases kunnen gaan onderzoeken. Hierbij hebben we te maken met individuele patiënten met een
specifiek letsel en een specifiek patroon wat hierdoor wordt uitgelokt. Maar we kunnen ook kijken
naar groep. Verder kunnen we ook een onderscheid maken tussen gezonde vrijwilligers en patiënten
met schade.
Vb.: Wanneer we geïnteresseerd zijn in geheugen, dan kunnen we een onderscheid maken tussen
informatie welke wordt opgeslagen (encoding), en deze informatie moet ook een tijdje
bijgehouden worden, en het moet ook mogelijk zijn informatie te gaan oproepen. We gaan deze 3
fases gaan onderscheiden, en als we daarnaar kijken kunnen we in de hersenen kijken welke
gebieden actief zijn bij welke fase. Op deze manier kan geheugen opgedeeld worden in functies
(neurale activiteit).
Voorbeelden van onderzoeken. Er was een onderzoek over de effecten van kindermishandeling op de
hersenen (de ontwikkeling van de hersenen). Er werd dan gezien dat bij verbaal misbruik, er op
bepaalde plaatsen in de hersenen het hersenvolume is toegenomen. Namelijk het volume van de