STELLINGEN – SPRAAK- EN
TAALONTWIKKELING
TAALCOMPONENTEN
1. De spraak- en taalontwikkeling zijn identiek.
Fout, hebben met elkaar te maken, maar spraak is onderdeel van taal
2. Er is beïnvloeding v/d anatomische + neurologische ontwikkeling op de taalontwikkeling.
Correct, kind moet over goede spraak- en gehoororganen beschikken + zenuwstelsel moet normaal
rijpingsproces kennen
3. Er is beïnvloeding van de sensori-motorische ontwikkeling op de taalontwikkeling.
Correct, zowel sensorische ontwikkeling v/d zintuigen (zien, horen, voelen) + motorische ontwikkeling (leren
bewegen, kruipen, lopen) moeten normaal zijn
4. Er is beïnvloeding v/d cognitieve ontwikkeling op de taalontwikkeling.
Correct, het denk- en leervermogen, de werking v/h geheugen, de algemene intelligentie moeten normaal
ontwikkelen
5. Een taal leren is een kwestie van alleen een goed taalaanbod te krijgen.
Fout, taalaanleg is even cruciaal als taalaanbod
6. Er bestaat geen kritische periode voor taalverwerving.
Fout, kritische periode voor taalverwerving situeert rond de 7 jaar, spraaktaalontwikkeling is af tegen leeftijd
van 10 jaar
7. Het leren uitspreken van klanken, lettergrepen en woorden is klankleer (= fonologie), maar behoort
wel tot taalvorm (schema van Bloom en Lahey).
Half correct, half fout, leren uitspreken van klanken, lettergrepen en woorden is idd klankleer, maar behoort
wel tot de taalvorm (schema van Bloom en Lahey)
8. Vorming van woorden zoals huisje, huizen of ik zing, jij zingt, ik zong noemen we de woordleer of
morfologie.
Correct, tot morfologie behoort vervoegen + verbuigen van woorden, behoort ook tot taalvorm
9. Fonologie, morfologie, syntaxis behoren tot taalvorm.
Correct
10. Tot taalinhoud behoren betekenisleer, semantische relaties en begrijpen en produceren van
verhalen.
Correct, betekenisleer = semantiek
, 11. Via semantische relaties kunnen kinderen zinsbetekenis uitdrukken
Correct, semantische relaties geven verbanden weer die tss woorden kunnen gelegd worden om betekenis uit
te drukken die verder gaat dan afzonderlijke woordbetekenissen
Vb. woord ‘auto’ heeft eigen betekenis, net als woord ‘boom’, etc. Relatie tss woorden drukt nieuwe betekenis
uit als je woorden naast elkaar zet, vb. auto rijdt naar boom → je drukt activiteit uit waarin verplaatsing
centraal staat → semantische relatie = locotive action
≠ semantische relaties: eenvoudigste semantische relaties houden verband met object permanentie → besef
dat iets nog bestaat ook al zie je het niet meer, ontwikkelt tss 6 maand en 2 jaar
Existence → aandacht vestigen op iets dat aanwezig is
Non-existence → aandacht vestigen op iets dat weg is
Recerence → aandacht vestigen op iets dat terugkeert, iets dat ze al eerder gezien hebben
12. Naarmate het talig niveau toeneemt, treden er andere, complexere semantische relaties op.
Correct, 1e semantische relaties hebben allemaal te maken met object permanentie.
Vanaf kinderen talig niveau hebben van 1?5 tot 3 jaar gaan semantische relaties allemaal verband houden met
activiteit, plaats, toestand → kind gaat gebeurtenis/toestand uitdrukken → uitdrukken van deze semantische
relaties kan leiden tot zinnetjes
- Locotive action → drukt activiteit uit, die doel heeft iets te verplaatsen
- Locotive state → iets of iemand aangeven die zich op welbep plaats bevindt
- State → toestand, eigenschap of bezitsrelatie
13. Communicatieve functies, conversatievaardigheden en taal voor intrapersoonlijk gebruik, behoren
tot pragmatiek.
Correct, (pragmatiek = taalgebruik), communicatieve functies = intenties/doelen waarvoor kinderen taal
gebruiken in interactie
- Interpersoonlijk gebruik → taalgebruik tss mensen
- Intrapersoonlijk gebruik → taalgebruik voor jezelf
14. Naast doorgronden van vorm, betekenis en gebruik van taalelementen, denkt kind ook bewust na
over taaluitingen.
Correct
15. ‘Een boterham is toch geen ham met boter?’
Voorbeeld van metalinguïstisch bewustzijn, kind gaat denken over eigen taal, wrm noemt dit zo?
EERSTE GELUIDSWAARNEMINGEN
1. Baby heeft bij geboorte een voorkeur voor stemmen.
Correct, van zodra kind op wereld komt, hoort het al heel goed, in moederschoot vangt kidn al stemmen op
(kind prefereert stem moeder, ook omdat dit hogere toonhoogte is)
2. Tijdens 1e 6 weken kan baby op vlak van klankproductie niets anders dan schreien.
, Fout, 1e geluid is schreien, in 1e weken gaat kind vaak schreien, maar baby’s maken ook andere geluiden
(hikken + boeren → vegetatieve + reflexmatige geluiden)
3. In 1e levensmaanden horen baby’s verschillen tss alle medeklinkers en vocalen.
Fout, 1e maanden: veel vooruitgang in onderscheiden van geluiden, ritmes, melodieën…, maar op einde van 1 e
3 levensmaanden hoort kind verschil tss # medeklinkers die op elkaar lijken (vb. ‘ba’ en ‘pa’) (kunnen wel
onderscheid maken tss klinkers)
4. Het vroeg detecteren van verschillen op vlak van intonatie + accenten is een 1 e stap naar
betekenisverschillen.
Correct
5. Vocaliseren is produceren van doffe vocalen met nasale bijklank.
Correct, vanaf 6-tal weken: minder schreien, 1e klinkerklanken (doffe vocalen met nasale bijklank, want kan
gehemelte nog niet optrekken)
6. Van zodra kind start met vocaliseren, start het met Nederlandse taal.
Fout, als kind gaat vocaliseren, gaan klanken variëren, kind gaat geluidjes produceren (vb. aahaa) → vocaliseren
= universeel
7. Tss 4 en 7 maanden ontwikkelt kind een voorkeur voor klanken die in zijn moedertaal voorkomen.
Correct, gaan meer vertrouwd raken met klanken uit moedertaal, gaan voorkeur ontwikkelen, klanken die niet
voorkomen in moedertaal → ‘links laten liggen’
Kind evolueert van meertalige waarnemer (polyglot) → 1-talige waarnemer (monoglot)
8. Op basis van experimenten met mond komt kind rond leeftijd van 6 maanden, op productief vlak tot
vocaal spel.
Correct, kinderen gaan meer variatie aanbrengen in klinkerachtige geluiden die ze maken, experimenteren met
mondstanden
9. Marginaal brabbelen is zelfde als echt brabbelen.
Fout, op einde van periode waarop kind vocaal spel gebruikt → stilaan overgaan naar marginaal brabbelen →
gaat heel toevallig klinker(reeksen) produceren, gaat toevallig eens medeklinkerklank produceren (vb. aa aa
aavaa) → duurt niet lang meer tegen echte brabbelen
10. Op basis van vocaal spel + marginaal brabbelen kan je nog niet achterhalen welke taal kind
aangeboden krijgt.
Correct, universele klankproducties
11. Rond 8 maanden begrijpt kind zijn 1e woordjes/woordcombinaties.
Correct, geleidelijk aan gaat kind leren dat bep klankenreeks bep betekenis heeft (vb. mama) → context is heel
belangrijk (vb. ‘kus’ verstaat kind enkel als mama naar wang wijst)
12. Brabbelen gaat samen met de motorische ontwikkeling.
Correct, rond 7-8 maand gaat kind in brabbelperiode komen, gaat samen met beginnend kruipen