PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
DEEL 1
Les 1: inleiding persoonlijkheidspsychologie
Niet alles vanuit het handboek te kennen, er komt een overzicht, handboek is meer als
naslagwerk, als je goede notities hebt + de slides = moet voldoende zijn voor het examen
goed te kunnen maken maar dan moet je goede notities hebben. Altijd vertrekken uit de
slides bij het studeren. Examen= schriftelijk gesloten boek, met 20 meerkeuze en 2 open
vragen met subvragen score 10 – 10.
OVERZICHT LEERSTOF wat je moet kennen.
1. Definitie persoonlijkheid
- Breed gezien volgens van Dale is persoonlijkheid de som van iemands hoedanigheden,
eigenschappen en karaktertrekken, waardoor hij tot een individu wordt.
- Wetenschappelijk gezien is persoonlijkheid de verzameling van psychologische trekken
en mechanismen binnen een individu, die georganiseerd en relatief stabiel zijn, en die de
interactie met en de aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving
beïnvloeden.
Ontleding wetenschappelijke definitie:
“De verzameling van psychologische trekken”
Hoeveel trekken hebben we nodig om iemands persoonlijkheid te beschrijven, zit er een
structuur in, komen sommige trekken vaker voor dan andere, sommige trekken hangen ook
samen met andere trekken, wat is de oorsprong? Is het genetisch of door de familie.
Filmpje consciëntieusheid (zorgvuldigheid) met taarten.
“Mechanismen”
Cognitieve processen (je gaat cognitief opzoek om die eigenschap tot uiting te laten komen)
bv. Je bent een sociaal persoon en probeert vaak met mensen in contact te komen en te
babbelen. Afhankelijk van jouw persoonlijkheidstrek gaat jouw gedrag anders gestuurd
worden.
“Binnen een individu, die georganiseerd en relatief stabiel zijn”
Het gaat over stabiele eigenschappen over de tijd en consistent overheen situaties.
Bv. angst Wanneer spreken we over de trek ‘angst’? Als je vaak en in elke situatie angstig
bent en vaak piekert etc. Maar een trek hoeft NIET in elke situatie voor te komen, in
sommige situaties wordt die trek gewoon niet geactiveerd bv. competitief.
“Interacties met en de aanpassingen aan”
- Interactie tussen persoon en omgeving = complex
Hoe dat je persoonlijkheid is, gaat jouw perceptie voor een stukje beïnvloeden.
Je gaat je vrije tijd anders indelen naargelang jou trekken bv. introvert vs. extravert.
Uitlokking, manipulatie situatie zelf manipuleren
- Adaptief functioneren
1
,Uitdagingen gaan we op een bepaalde manier aan. Ookal lijkt een trek minder adaptief
(zoals angst), zorgen ze er toch voor dat we ons doel op een bepaalde manier bereiken.
“Intrapsychische, fysieke en sociale omgeving”
Fysieke, sociale en intrapsychische omgeving = wat je allemaal met je meedraagt, welke
verlangens je hebt …
2. Terminologie
- Individuele verschillen
- Persoonlijkheid
- Temperament: Temperament dimensies zijn genetisch bepaald.
3. Persoonlijkheidspsychologie
= begrijpen van individuele verschillen tussen mensen
- Impliciete persoonlijkheidstheorie obv intuïtie, selectieve waarneming en evaluatief.
- Wetenschappelijke persoonlijkheidstheorieën
Om een uitspraak te kunnen doen over persoonlijkheid moet je observeren in
verschillende situaties en over de tijd heen.
3.1. Drie analyseniveaus
3 Niveaus van analyseren:
- Alle anderen ‘human nature’ (universeel)
- Sommige anderen individuele en groepsverschillen
- Niemand anders individuele uniciteit
2 Soorten onderzoeken:
- Nomothetisch onderzoek: Het bestuderen van groepen/steekproeven (wordt het vaakst
gebruikt).
- Idiografisch onderzoek: Het bestuderen van één enkele persoon
3.2. Theorie versus onderzoek
Grote breuk tussen grote persoonlijkheidstheorieën en hedendaags onderzoek in
persoonlijkheidspsychologie.
- Hedendaags onderzoek in persoonlijkheidspsychologie.
Afbeelding: blinden die alles anders waarnemen, focussen op kleine onderdelen.
- Persoonlijkheidstheorieën:
Obv een theorie kan je goede voorspellingen maken over bv. gedrag.
Evaluatiecriteria:
- Volledigheid
- Heuristische waarde= Theorie moet kunnen leiden tot nieuwe bevindingen
- Toetsbaarheid = moet je kunnen toetsen (zoals theorie van Freud is moeilijk te toetsen
omdat het over het onbewuste gaat)
2
,- Spaarzaamheid of Parsimoney = als iets verklaart kan worden op een eenvoudige manier
moet je niet de moeilijke manier kiezen als het ook gewoon op een makkelijke manier
gaat.
- Compatibiliteit = het moet in overeenstemming zijn uit dingen die we weten uit ander
onderzoek, mogen niet in tegenstrijd zijn.
Er is GEEN ultieme theorie.
Grote verscheidenheid aan persoonlijkheidstheorieën
- Psychodynamische theorieën
- Sociaal-cognitieve theorieën
- Humanistische theorieën
- Biologische theorieën
- Dispositionele theorieën
DEEL 2
Les 2: Persoonlijkheidstheorieën Dispositionele theorieën
1. Wat zijn persoonlijkheidstrekken?
Fundamentele en universele bouwstenen van PH
Komen niet altijd tot uiting tenzij iets het uitlokt
Dispositie = als iemand een ph kenmerk heeft zie je niet altijd maar als die in een conflict
dreigt te raken dan zie je bv. dat dat iemand is die zich aanpast om ruzie te vermijden.
Trekken zijn relatief stabiel in de tijd en relatief consistent over situaties.
2. Identificeren van trekken (dispositionele modellen)
2.1 Lexicale benadering
Lexicaal= (lexicon = woordenschat) centrale persoonlijkheidsverschillen vind je terug in taal
bv. In België sneeuwt het niet veel dus hebben we niet veel woorden om sneeuw te
beschrijven, in ander land hebben ze veel woorden voor sneeuw (sneeuw waar dieren op
gelopen hebben, dekkende sneeuw).
Als iets belangrijk is meer synoniemen
Belangrijkheid van trekken bepaald door 3 criteria:
1. Gebruiksfrequentie is hoog
2. Veel synoniemen
3. Ook aanwezig in verschillende talen en culturen
Hoe worden die gevonden:
Woordenboekstudies en studie van de vrije beschrijvingen
2.2 Statistische benadering
Vertrekkende van een hele grote itempool
Je wilt tot een kleiner aantal komen zijn er een aantal onderliggende latente dimensies die
trekken samenvatten
Factoranalyse:
Welke trekken lijken erg op elkaar neem ze samen en een geeft er een overkoepelende
term aan = factor
*reduceren = in omvang kleiner maken
3
, 3. Evolutie van trektheorieën
- Gordon Allport (1897-1967)
Grote verzameling van trekken gevonden
Gedrag wordt niet enkel gestuurd door persoonlijkheidstrekken maar ook door de omgeving.
- Raymond Cattell (1905-1998)
Hij startte van Allport zijn 4500 stabiele trekken en probeert de lijst verder te *reduceren
dmv synoniemen en factoranalyse 16 persoonlijkheids factoren
Hij maakte gebruik van verschillende soorten data = ‘multi-method’ benadering
- Hans Eysenck (1916-1998)
PEN – model
(Psychoticisme – Extraversie/introversie – Neuroticisme/emotionele stabiliteit)
4. Five-factor model
- Fiske (1949)
Werkte verder op data van cattell 5 factoren dmv factoranalyse big five
Neuroticisme – extraversie – openheid – gewetensvolheid/conscientieusheid –
aangenaamheid
- Paul T. Costa & Robert R. Mccrae (namen kennen) (1970-1980)
Geen onderzoek gedaan op basis van trekken van cattell ofz. maar zijn vertrokken van
vragenlijstgegevens samengenomen factoranalyse gedaan
3 persoonlijkheidsdimenties: neuroticisme, extraversie en openheid
Dan erna toevoeging (1985): aangenaamheid en conscientieusheid.
Belangrijke vragenlijsten ontwikkeld
Extravert vs Introvert
(Spreekt voor zichzelf)
Aangenaamheid vs Antagonisme
Te fel aanwezig kan negatief zijn mensen laten over zich heen lopen te afhankelijk
Antagonisme komen voor zichzelf op
Gewetensvolheid (consitieusheid) vs Disinhibitie
HOOG op gewetensvolheid: doen wat moet en vooropgestelde doelstellingen halen, ordelijk,
doorzetten
Te hoog vasthouden dat ze het zelf kunnen, minder flexibel, enkel dingen doen als ze
zeker zijn dat ze het goed kunnen doen.
Disinhibitie: Slordig, lui, …
Neuroticisme vs Emotionele stabiliteit
Maten waarin we gevoelig zijn voor negatieve emoties
Neuroticisme niet emotioneel stabiel, meer gevoelig voor emotieangst, kwetsbaarder
Openheid vs conventionaliteit
De 5de factor:
4