Communicatiewetenschappen
Hoofdstuk 1
1.1 Tekenen en betekenis
1Basisconceptens
Semiotiek (het overkoepelende veld) = Bestudeerd de wijze waarop tekens functioneren en hoe ze
betekenis doen ( de leer van tekens)
Subdomeinen:
- Fonologie → de studie van klanken en de kleinste eenheden
- Syntaxis → de studie van taalconventies en betekenisvolle patronen van tekens
- Semantiek → de relatie tussen teken & betekenis
- Pragmatiek → de relatie tussen betekenis en de gebruiker van het teken
Intensie – extensie
- Intensie = verwijst naar het geheel van criteriia of kenmerken dat bepaalt of een term wel
kan worden toegepast
- Extensie = de klasse van zaken waarop de term correct is toegepast
- (bv. democratie, Romantische komedie)
Teken:
- Betekenaar: materiële tekenvorm → beeld, klank, schrift (foto, tekening, uitspraak)
(signifiant)
- Betekende: dat waar de tekenvorm naar verwijst → betekenis, concept , object (signifié)
- Zie vb. muzieknoot in cursus p. 37
Significatie:
- Primair betekenisniveau = denotatie (letterlijke, objectieve betekenis van een teken)
- Secundair betekenisniveau = connotatie (figuurlijke, subjectieve betekenis van een teken)
o Evaluatieve lading
Referentiële lading
,2Tekensystemen
Veel variantie in tekensystemen, Peirce en De Saussure werkten 2 systemen uit
Tekensysteem van Peirce (VSA)
(teken = drager van een betekenis)
Representamen/tekenvorm
Object waar het teken naar verwijst
Interpretant/de betekenis die aan het teken word gegeven
In het tekensysteem van Peirce is de relatie tussen het teken en het materiële object de meest
determinerende component voor het ontstaan van betekenis
Tekensysteem van F. de Saussure
- Vooral geïnteresseerd in onderlinge relatie van tekens
- Betekenis van een teken komt tot stand door de verhouding tot andere tekens
- Betekenis van een teken/woord ligt voornamelijk in zijn tegengestelden (koud/warm)
2 soorten relaties tussen tekens
Paradigma: selectie, verticale relatie tussen tekens (ik drink koffie, ik drink bier, ik drink water)
Syntagma: combinatie, horizontale relatie tussen de tekens (ik drink koffie – drink koffie ik)
,3Tekenindelingen
Van Peirce en Peters
Tekenindeling van Pierce:
Relatie tussen teken en object
- Icoon (visueel, auditief) → vertoont vaak een gelijkenis met het object waar het naar verwijst
- Index → een teken met een rechtstreeks verband met een object (natte straten = een index
voor regen, rook = een index voor vuur)
- symbool → een teken dat betekenis geeft op basis van conventie of afspraak (olympische
ringen, dagelijks gebruikte woorden)
Tekenindeling van J.M. Peters:
Arbitrair → op basis van afspraak
Bij icoon → gebaseerd op gelijkenis
Bij symbool → wanneer het om een associatie gaat (veel culturen associëren de kleur wit met
onschuld)
1.2Communicatieproces
1Communicator
Actor die boodschap met informatie uitzendt
- onderscheid bron-communicator
o Communicator → Bedoeld en bewust communiceren
o Bron → wanneer deze info niet word verzonden
Communicator kan een individu of een organisatie zijn
- Interpersoonlijke communicatie (directe wisselwerking)
- Massacommunicatie (grote groepen mensen worden bereikt (youtube, kranten)
Feedback = de manier waarop de communicator word beïnvloed door de reactie van de ontvanger
op de boodschap
Feedforward = De communicator kan al anticiperen over de reactie van de ontvanger (bv. slechte
boodschap beginnen ‘met alle respect, maar……)
Communicator doet aan selectie
- Niet alles kan/zal verstuurd worden; sommige zaken utivergroot/geminimaliseerd
- Copresence → voor de ontvanger is het belangrijk dat de zender van de boodschap
(zichtbaar/hoorbaar) is
, 2Boodschap
Boodschap/bewustzijnsinhoud kan een idee, kennis, ervaring, waarden, gevoelens…. Bekendmaken
aan de ontvanger(s). Om dat te bereiken wordt deze bewustzijnsinhoud omgezet/gecodeerd in
tekens. Dat is een proces van externaliseren.
Is er communicatie wanneer de boodschap niet word opgemerkt door anderen (bv. dagboek)
Indien er een mogelijkheid bestaat dat iemand de boodschap kan ontvangen → communicatieproces
(Anne Frank dagboek)
- Het referentiële of inhoudelijke aspect: gebruik van tekens
o Representationele verwijzingsfunctie (verwijst naar een bepaald begrip dat we van
een teken hebben, van imateriële aard, bv. waarheid)
o Referentiële verwijzingsfunctie (teken verwijst naar iets in de materiële
werkelijkheid, bv. stoel)
- Expressieve of vormelijke aspect (manier hoe iets gezegd word bv. ironische toon)
- Relationele en appellerende aspect: Relatie met ontvanger (spreekt de communicator je aan
met u/jij en een handelingsaspect (communiceren is meer dan alleen symbolen uitwisselen
met elkaar, je doet ook iets, (reclame aanzet tot kopen))
(zie vb reclamespot in de pp)
3Encoderen/decoderen
Coderen (bestaat uit eenheden (bv. a-z) en de patronen (regels in verband met de combinatie van
eenheden (grammatica) = encoderen + decoderen
Digitale code = geen nuancering/gradatie in betekenisintensiteit (bv. letter-,taal- en cijfertekens)
Analoge code = nuancering/gradatie in betekenisintensiteit (bv. beeldende taal)
Encoderen = het omzetten van de inhoud in symbolen of tekens door de communicator zodat het via
een geschikt kanaal verstuurd kan worden naar de ontvanger
Decoderen = te situeren bij de ontvanger, dubbel proces
- Syntactisch proces (ontcijferen van de specifieke code door de zender gebruikt)
- Semantisch proces (interpreteren van de boodschap) → leid tot verschillende vormen van
decoderen:
o 1. Dominante of hegemonische decodering: zender & ontvanger dienen eenzelfde
betekenis toe aan een boodschap, degene die de communicator voor ogen had
o 2. Aberrante decodering: ontvanger geeft een afwijkende betekenis aan de
boodschap die de zender bedoelde (kan gevolg zijn van andere normen & w , visie)
o 3. Onderhandelende decodering: tussenvorm waarbij sprake is van een
onderhandeling tussen 2 verschillende betekenissen
Zie voorbeelden in pp