Het beenderstelsel
• Welke zijn de vijf belangrijkste functies van het beenderstelsel?
- Ondersteuning:
▪ Biedt structurele ondersteuning voor het gehele lichaam
- Opslag:
▪ In beenderen zijn energiereserves opgeslagen in de vorm van vetten
- Vorming bloedcellen:
▪ RBC en WBC worden in het rode beenmerg gevormd
- Bescherming:
▪ De ribben bieden bescherming aan het hart en de longen
- Beweging:
▪ Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor de grootte en de richting van de
krachten die de spieren uitoefenen worden gewijzigd
• Welke vier typen beenderen heeft een mens?
- Lange beenderen:
▪ Bv. beenderen van de arm (opperarmbeen) of dijbeen
- Korte beenderen:
▪ De afmetingen zijn ongeveer gelijk
▪ Bv. beenderen van de pols en enkels
- Platte beenderen:
▪ Zijn dun en in verhouding breed
▪ Bv. ossa parietalia van de schedel, de ribben en de schouderbladen
- Onregelmatige beenderen:
▪ Ingewikkelde vorm die niet gemakkelijk in een andere categorie past
▪ Bv. wervels van de wervelkolom
• Welke twee typen beenweefsel zijn er? Bespreek.
- Compact beenweefsel/compacta:
▪ = cellen dicht op elkaar, massief
▪ Buitenste laag
- Spongieus beenweefsel/spongiosa:
▪ = netwerk van benige staafjes of balkjes door holten van elkaar gescheiden
▪ Binnenste laag
1
,• Teken en bespreek de structuur van een lang bot
• Welke drie primaire celtypen komen in beenweefsel voor? Bespreek.
- Osteocyten:
▪ = volwassen botcellen
- Osteoclasten:
▪ = reusachtige cellen met 50 of meer celkernen
▪ Doen aan osteolyse of botafbraak
- Osteoblasten:
▪ = cellen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van nieuw beenweefsel →
ossificatie = botvorming of verbening
2
, • Verbening en botgroei:
o Wat is het verschil tussen verbening en botgroei?
▪ Botvorming
➢ = verbening, ossificatie, oestogenese
➢ Proces waarbij beenderen ontstaan
➢ Tot op een leeftijd van 8 weken (embryo): skelet bestaat uit vezelige
membranen en kraakbeen → wanneer binnen deze 2 structuren
calciumzouten worden afgezet = calcificatie → botweefsel ontstaat
▪ Botgroei:
➢ = proces van toename van het botweefsel
➢ Breedtegroei van het bot
➢ Lengtegroei
o Welke twee soorten verbening kent u? Bespreek.
▪ Intramembraneuze botvorming:
➢ Binnen membranen differentiëren stamcellen zich tot osteoblasten
➢ Osteoblasten zetten calciumzouten af → osteocyten
➢ Beenkernen ontwikkelen zich in buitenwaartse richting → membraan
verbeent
➢ Platte beenderen zoals de schedel, de clavicula en de mandibula
▪ Enchondrale verbening:
1. Kraakbeencellen in het midden van het groeiende kraakbeenmodel worden
groter en sterven vervolgens af terwijl de matrix verkalkt
2. Nieuwe ontstane osteoblasten bedekken de schacht van het kraakbeen met
een dun laagje beenweefsel
3. Bloedvaten dringen het kraakbeen binnen → nieuwe osteoblasten vormen een
primaire beenkern
4. Het beenweefsel van de schacht wordt dikker en het kraakbeen vlak bij beide
epifysen wordt door een schacht van beenweefsel vervangen
5. Bloedvaten dringen de epifysen binnen en osteoblasten vormen secundaire
beenkernen
3
• Welke zijn de vijf belangrijkste functies van het beenderstelsel?
- Ondersteuning:
▪ Biedt structurele ondersteuning voor het gehele lichaam
- Opslag:
▪ In beenderen zijn energiereserves opgeslagen in de vorm van vetten
- Vorming bloedcellen:
▪ RBC en WBC worden in het rode beenmerg gevormd
- Bescherming:
▪ De ribben bieden bescherming aan het hart en de longen
- Beweging:
▪ Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor de grootte en de richting van de
krachten die de spieren uitoefenen worden gewijzigd
• Welke vier typen beenderen heeft een mens?
- Lange beenderen:
▪ Bv. beenderen van de arm (opperarmbeen) of dijbeen
- Korte beenderen:
▪ De afmetingen zijn ongeveer gelijk
▪ Bv. beenderen van de pols en enkels
- Platte beenderen:
▪ Zijn dun en in verhouding breed
▪ Bv. ossa parietalia van de schedel, de ribben en de schouderbladen
- Onregelmatige beenderen:
▪ Ingewikkelde vorm die niet gemakkelijk in een andere categorie past
▪ Bv. wervels van de wervelkolom
• Welke twee typen beenweefsel zijn er? Bespreek.
- Compact beenweefsel/compacta:
▪ = cellen dicht op elkaar, massief
▪ Buitenste laag
- Spongieus beenweefsel/spongiosa:
▪ = netwerk van benige staafjes of balkjes door holten van elkaar gescheiden
▪ Binnenste laag
1
,• Teken en bespreek de structuur van een lang bot
• Welke drie primaire celtypen komen in beenweefsel voor? Bespreek.
- Osteocyten:
▪ = volwassen botcellen
- Osteoclasten:
▪ = reusachtige cellen met 50 of meer celkernen
▪ Doen aan osteolyse of botafbraak
- Osteoblasten:
▪ = cellen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van nieuw beenweefsel →
ossificatie = botvorming of verbening
2
, • Verbening en botgroei:
o Wat is het verschil tussen verbening en botgroei?
▪ Botvorming
➢ = verbening, ossificatie, oestogenese
➢ Proces waarbij beenderen ontstaan
➢ Tot op een leeftijd van 8 weken (embryo): skelet bestaat uit vezelige
membranen en kraakbeen → wanneer binnen deze 2 structuren
calciumzouten worden afgezet = calcificatie → botweefsel ontstaat
▪ Botgroei:
➢ = proces van toename van het botweefsel
➢ Breedtegroei van het bot
➢ Lengtegroei
o Welke twee soorten verbening kent u? Bespreek.
▪ Intramembraneuze botvorming:
➢ Binnen membranen differentiëren stamcellen zich tot osteoblasten
➢ Osteoblasten zetten calciumzouten af → osteocyten
➢ Beenkernen ontwikkelen zich in buitenwaartse richting → membraan
verbeent
➢ Platte beenderen zoals de schedel, de clavicula en de mandibula
▪ Enchondrale verbening:
1. Kraakbeencellen in het midden van het groeiende kraakbeenmodel worden
groter en sterven vervolgens af terwijl de matrix verkalkt
2. Nieuwe ontstane osteoblasten bedekken de schacht van het kraakbeen met
een dun laagje beenweefsel
3. Bloedvaten dringen het kraakbeen binnen → nieuwe osteoblasten vormen een
primaire beenkern
4. Het beenweefsel van de schacht wordt dikker en het kraakbeen vlak bij beide
epifysen wordt door een schacht van beenweefsel vervangen
5. Bloedvaten dringen de epifysen binnen en osteoblasten vormen secundaire
beenkernen
3