1
Kinderen en jongeren met
specifieke noden: een
orthopedagogisch perspectief
Inleiding
Vroeger was het de Heïlpedagögik ipv orthopedagogiek.
-Door afwijkingen in het kind onstaan ontwikkelingsbelemmeringen.
-Heilpedagögik= De leer van het onderwijs, de opvoeding en zorg aan kinderen met
ontwikkelingsbelemmeringen.
Nu: orthopedagogiek:
-De wetenschappelijke studie van het (be)handelen in:
Problematische opvoedingssituatie (POS)
Definitie Orthopedagogiek:
Een door de betrokkenen als nagenoeg perspectiefloos ervaren opvoedingssituatie, waarin zij er
zonder deskundige hulp van buitenaf niet in slagen het geheel zodanig te veranderen dat het weer
perspectiefbiedend wordt (ter Horst, 1980)
Opvoeding:
Opvoeding: samenleven van volwassenen met ee kind, met wiens ontwikkeling ze begaan zijn.
Met 3 elementen
1. Interactie
2. Complementair
3. Circulair
In dagelijkse interacties stelt het kind in zijn gedrag een pedagogische vraag en de ouders doen in hun
handeling een pedagogisch aanbod.
Circulaire reactie van vraag en aanbod
Aanb
Vraag
od
Aanb
Vraag
od
Problematische situatie= Als er iets fout loopt bij die elementen.
Problematische opvoedingssituatie (POS):
Men spreekt van een POS als de vanzelfssprekendheid in de opvoeding wegvalt.
,2
-Perspectiefloosheid:
Kindperspectief: ontwikkelingsloop wordt belemmerd.
-Oudersperspectief: Handelingsverlegenheid.
Bv ouder voelt zich machteloos en weet niet hoe om te gaan met dochter.
POS: Primair VS secundair
• Primaire opvoedingsproblemen
Gezonde opvoeders met ‘normale’ kinderen
• Slagen er niet in de pedagogische vraag van hun kind te onderkennen (bv.
betekenis van woede-uitbarsting?)
• Slagen er niet in het gevraagde pedagogische aanbod te realiseren (bv.
structuur bieden en consequent optreden)
• Slagen er door een niet-klassieke opvoedingssituatie het gepaste aanbod te
realiseren (bv. adoptie)
Verklaringen:
• Onvoldoende pedagogisch verantwoordelijkheidsbesef
• Onvoldoende pedagogische inzicht
• Onvoldoende pedagogische vaardigheden
Secundaire opvoedingsproblemen
o Opvoedingsproblemen mede veroorzaakt door
• Ziekte of stoornis bij de opvoeders
• Ziekte of stoornis bij het kind
De pedagogische vraag wordt specifiek
Kinderen en jongeren met specifieke noden
Uniek karakter van een stoornis creërt dan een specifieke nood of noden. Een van de individuen heeft
een stoornis.
Afstemming tussen vraag en aanbod is zeer belangrijk.
Voorbeelden Primair of Secundair?
1ste voorbeeld:
• De leerkracht van Sander (9 jaar) is radeloos. Op school zijn er elke dag conflicten met
leeftijdsgenoten. Sander kan geen (spel)regels aanvaarden en wordt bij het minste kwaad. Zijn
woede is vaak zo groot dat de leerkracht hem moet vasthouden opdat hij geen andere kinderen
zou verwonden. De ouders van Sander ondervinden thuis helemaal geen problemen.
Primair omdat er geen specifieke uitdaging gevonden worden in individu Afstemming vraag en
aanbod is slecht.
,3
2de voorbeeld:
• Piet is een tienjarige jongen met dyslexie die heel veel moeite heeft om alleen te gaan slapen.
Al jaren slaapt hij vaak bij mama in bed, terwijl zijn papa op de zetel slaapt. Omdat dit
steevast tot moeilijkheden leidde, bleef hij nog nooit ergens anders dan thuis slapen.
Binnenkort gaat de school op bosklassen. De ouders weten niet hoe ze dit moeten aanpakken.
Primair omdat afstemmingsprobleem tussen Piet en zijn ouders niet komt door een stoornis.
3De voorbeeld:
• An is 9 jaar en zit in het derde leerjaar. Lezen en spellen gaan even vlot als bij haar
klasgenoten, maar ze heeft ernstige problemen met rekenen. Voor optellen en aftrekken
gebruikt ze nog vaak haar vingers. De tafels kent ze ondanks het vele oefenen niet uit het
hoofd. De leerkracht vraagt zich af of An geen extra buitenschoolse leerbegeleiding nodig
heeft.
Secundair: Aard van probleem komt naar voor door rekenprobleem = Specifieke nood.
Kort samengevat:
• Orthopedagogiek als wetenschap = de wetenschappelijke studie van (be)handelen in POS
-Inzicht in ontstaansmechanismen van POS
-Ontwikkelen en evalueren van diagnostische instrumenten
-Ontwikkelen en evalueren van behandelingsprogramma’s
Hoofdstuk 1: Gedrags- en Emotionele problemen
Alle gedragsstoornissen zijn gedragsproblemen maar niet alle gedragsproblemen zijn
gedragsstoornissen.
Gedragsproblemen: Terminologie en definitie
Een gedragsprobleem onderscheidt zich van gedragsstoornissen op basis van vier elementen:
1. Licht, tijdelijk probleem (gedragsprobleem) VS een ernstig en blijvend probleem (stoornis)
2. Situatiegebonden (Probleem) VS pervasief (gebonden aan hele ontwikkeling) (Stoornis)
3. Één probleem VS Meerdere problemen (stoornis)
4. Leeftijdsgebonden VS leeftijdsspecifiek (Stoornis)
Gedragsproblemen: Storend gedrag- emotionele problemen – Somotoforme problemen
Gedragsstoornissen: Gedragsstoornisse – emotionele stoornissen- Somotoforme stoornissen
Kinderpsychiatrische stoornissen = gedragsstoornissen = ontwikkelingsstoornissen
Kinderen met gedragsprobleem = kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen
Kinderen met gedragsstoornissen = kinderen met langdurige, pervasieve en blijvende problemen
Kinderen met ontwikkelingsstoornissen = kinderen waarbij de ontwikkeling in 1 of meerdere domeinen
vertraagd of verstoord verloopt (bv. cognitie, taal, motoriek, socio-emotioneel gedrag)
,4
Er is geen eenduidige manier om ‘probleem’ vast te stellen, wel vier dimensies die overwogen
moeten worden.
1. Ontwikkelingsperspectief
2. Continuumgedachte: Gedragsproblemen zijn niet zwart-wit te categoriseren. (bv
perfectionisme).
3. Context
4. Informant: Wie rapporteert de problemen?
Onjuist gepercipieerd normaal gedrag
Informant heeft vaak foute referenties
Definitie gedragsproblemen:
“(...) een relatief concept dat aan de orde is als de op dat moment in een bepaalde omgeving
heersende normen en geldende regels worden overschreden. De ernst van het probleemgedrag wordt
verder bepaald aan de hand van de frequentie, de duur en de omvang alsmede door de mate waarin
de betrokkene zichzelf en/of zijn omgeving psychische schade berokkent.” (Van der Ploeg, 1997)
Eenzelfde gedragsprobleem kan verschillende betekennissen hebben
Eenzelfde uitlokkende factor kan tot zeer uiteenlopende gedragsproblemen leiden
Onderscheid tussen externaliseren en internaliseren
Classificatie
Classificatie is niet hetzelfde als diagnose!
• Classificeren = systematisch ordenen en groepen van gedragsproblemen op basis van gelijke en
onderlinge relaties
o “Verstaan we hetzelfde wanneer we spreken over aandachtsproblemen?”
• Diagnosticeren = inzicht zoeken in de individuele problematiek van een kind
o “Hoe ontstonden de problemen, hoe worden ze in stand gehouden, hoe kunnen ze
worden behandeld, ... ?”
2 Benaderingen:
1)Categoriaal= klinisch-psychiatrisch,criteria gestuurd
2-Dimensioneel: Empirisch-statistisch, gradatie
Kinderpsychiatrische classificatie:
Door clinici met jarenlange ervaring
Diagnositische criteria voor ernstige stoornissen.
Dsm 5- Criteria ADHD
A) Stabiele symptomatologie: “zes (of meer) van de inattentiviteit of hyperactiviteit/impulsiviteit
symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een
mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau”. Nieuw in DSM-5: bij 17 jaar en
ouder: 5 (of meer)
druk, geagiteerd gedrag van een leerling omdat zijn moeder gedurende 2 weken in het ziekenhuis is
opgenomen, valt niet onder ADHD omdat niet aan het stabiliteitscriterium werd voldaan
,5
Aandachtsproblemen en Hyperactiviteit
B) Aanvangsleeftijd: enkele symptomen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig. Nieuw in
DSM-5: bij 17 jaar en ouder volstaat 12 jaar.
C) Pervasiviteit: enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer
terreinen (bv. op school/werk en thuis). Klachten dienen dus inherent aan de persoon te zijn en niet
reactief op bijvoorbeeld de gedragsaanpak van een leerkracht.
D) Beperkingen: er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale,
school- of beroepsmatige functioneren
E) Differentiaaldiagnose: de symptomen zijn primair toe te schrijven aan ADHD
Child psychiatric classification systems
Voordelen:
Grote verspreiding, sterke historische traditie
Bespreekt alle mogelijke gedragsproblemen
Regelmatige herzieningen en actualisering
Onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek
Communicatiemiddel
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is trainbaar
Evidence-based richtlijnen opstellen
Nadelen:
Top-down
Alles of niets
Comorbiditeit
Stigmatisering
Overmedicalisering
Empirisch-statistische classificatiesysteem
Vanuit psychometrische hoek en op basis van onderzoek in grote groepen
Gebruik van dimensionele systemen en normen.
Vb. Van normen
,6
Voorbeeld: ASEBA-systeem (Achenbach)
Gedragsvragenlijsten vanaf 1.5 jaar t.e.m. volwassenheid
120 vragen uit 8 probleemgebieden (teruggetrokken, angstig-depressief, sociale problemen,
aandacht, ...)
-Verschillende informanten bv. voor kinderen
• Child Behaviour Checklist (ouders)
• Teacher Report Form (leerkracht)
• Youth Self-Report (vanaf 11 jaar)
Vb. Vragenlijst
• ASEBA-systeem (Achenbach)
• Voorbeeld
o Vergelijking met norm via gedragsprofiel
o Vergelijking van informatie uit verschillende bronnen
• Moeder-vader (gemiddelde r = .67)
,7
• Ouders-leerkracht (gemiddelde r = .28)
• Ouders-kind (gemiddelde r = .22)
Voordelen van empirisch-statistische classificatiesystemen
Voordelen:
o Bottom-up
o Veelvuldig gebruik in wetenschappelijk onderzoek
o Gebruiksvriendelijk (software, handleidingen, website: http://www.aseba.nl)
o Multi-informant informatie verwerken
Nadelen van empirisch-statistische classificatiesystemen:
Nadelen:
o Meetpretentie vragenlijst beperkt door items
o Perceptie-gevoelig
o Interpretatieproblemen: CBCL-schalen mogen niet zomaar vertaald worden naar DSM-
stoornissen
o Generaliseerbaarheid over culturen?
Culturele verschillen in diagnostiek en behandeling van ADHD
• Bv. 0.3% van de Turkse kinderen in Nederland gebruiken Rilatine, tgo. 1.7% van de Nederlandse
kinderen
, 8
• Verschillende te verklaren door:
o Minder kennis van/geloof in neurobiologische oorzaken
o Misconceptie van de rol van de school in diagnostiek
o Sanctioneren > medicatiegebruik
Epidemologie
Epidemiologisch onderzoek
Prevalentie van gedragsproblemen in de populatie
-Samenhang met demografische kenmerken
o Geslacht
o Leeftijd
o Sociale context
-Verloop van gedragsproblemen
Voornaamste bevindingen van epidemiologisch onderzoek:
o Prevalentie van ernstige GP bij 4- tot 8-jarigen in de bevolking: ca. 10%
o Prevalentie van psychiatrische stoornissen: 6-7%
o Jongens vertonen meer GP dan meisjes
o Adolescente meisjes meer depressie dan jongens
o GP dalen niet met leeftijd
o Kinderen uit lagere SES vertonen meer GP
o GP verdwijnen niet vanzelf
o Te weinig gebruik gemaakt van professionele hulp (2% vs 10% prevalentie)
Etiologie
Ethiologie = studie van ontstaan (van gedragsproblemen)
• Verscheidene verklaringsfactoren