Samenvatting van het vak Inleiding tot Macro-Economie (17/20). Alle leerstof voor het examen zit in de samenvatting. Het volledige boek en alle extra notities van het hoorcollege zijn opgenomen.
Je kan mij altijd contacteren via Stuvia-berichten
Inleiding tot de macro-economie
Hoofdstuk 20: het meten van het inkomen van een land
Micro-economie = het bestuderen van hoe individuele gezinnen en huishoudens beslissingen nemen
en met elkaar omgaan op verschillende ‘markten’.
Macro-economie = studie van de economie als geheel, bv. het inkomen van een land.
Het BBP
Bruto binnenlands product = de marktwaarde van alle eindgoederen en einddiensten die binnen een
vastgestelde periode in een land zijn geproduceerd.
De definitie ontleed:
marktwaarde: BBP wordt gemeten aan de hand van de marktprijs (↔ goederen en diensten
geproduceerd door de overheid).
eindgoederen en einddiensten: er wordt geen rekening gehouden met intermediair
goederen en diensten, enkel goederen en diensten die volledig af zijn.
binnen een vastgestelde periode: meestal 1 jaar.
in een land: het is geografisch afgebakend.
geproduceerd: niet geconsumeerd bv.: tweedehandsgoederen tellen niet dubbel mee.
het BBP meet zowel de totale inkomsten als de totale uitgaven van de bevolking. Dit is hetzelfde,
want elke transactie heeft 2 partijen: een koper en een verkoper.
De componenten van het BBP
Bestedingen worden opgesplitst in 4 componenten:
1. Consumptie (C) = de uitgaven van gezinnen aan goederen en diensten (behalve het
kopen van een huis)
2. Investeringen (I)
i. kapitaalgoederen
ii. bouwwerken (ook nieuwe huizen door huishoudens)
iii. veranderingen in voorraad: geproduceerde goederen in 2015 die nog niet
verkocht werden tellen wel mee voor het BBP van 2015 bv.: auto wordt
geconsumeerd in 2016 (C: + €20 000) maar voorraad daalt (I: - €20 000). Dit
heft elkaar dus op en heeft geen effect op het BBP van 2016 (maar dus wel
op dat van 2015 I: + €20 000).
3. Overheidsbestedingen aan goederen en diensten (G)
i. inclusief uitgaven aan bouwwerken
ii. inclusief salarissen van de ambtenaren (dit geldt als een benadering van
de marktwaarde van een overheidsdienst).
iii. exclusief overdrachtsuitgaven (pensioenen, uitkeringen, subsidies…), hier
staat geen goed of dienst tegenover G ≠ totale overheidsuitgaven.
, 4. Netto-uitvoer (NX) = uitvoer – invoer = handelsbalans
We komen dus tot volgende identieke gelijkheid:
Y C + I + G + NX
Het BBP per hoofd/capita = bbp gedeeld door het aantal inwoners van een land om het nationaal
inkomen per hoofd (of per inwoner) te meten.
Reëel en nominaal BBP
Als het BBP stijgt van het ene op het andere jaar, kan dit 2 oorzaken hebben:
De economie produceert echt meer goederen en diensten (een reële stijging)
De goederen en diensten worden aan hogere prijzen verkocht ((een nominale stijging)
Die prijswijziging is niet interessant voor economisten om de totale waarde van de goederen en
diensten te meten. Om die prijswijziging er uit te halen, maken economisten gebruik van het reële
BBP.
Reëel BBP = waardering van de productie tegen prijzen van het basisjaar, dit wil zeggen dat het BBP
enkel wordt beïnvloedt door hoeveelheidswijzigingen. Dit wordt ook het BBP aan constante prijzen
genoemd.
bv. (P1 x Q1) + (P1 x Q2) + (P1 x Q3) + …
Nominaal BBP jaar t = Waardering gebeurt aan lopende prijzen, dit wil zeggen dat het BBP wordt
beïnvloedt door hoeveelheidswijzigingen en inflatie. Dit wordt ook het BBP aan lopende prijzen
genoemd.
bv. (P1 x Q1) + (P2 x Q2) + (P3 x Q3) + … 1
De BBP deflator = geeft een indicatie van het prijzenlevel.
BBP deflator = (nominaal BBP / reëel BBP) x 100
BBP en economisch welzijn
Het BBP per persoon geeft ons een beeld van de inkomsten en uitgaven van een gemiddeld persoon
in de economie. Het lijkt du een goede maatstaf voor het economisch welzijn.
Sommigen zijn hier niet mee akkoord. Waarom moet alles zo gebaseerd zijn op het materiële? Zijn
bv. gezondheid en onderwijs dan niet belangrijk?
We kunnen concluderen dat een groot BBP ons helpt een makkelijker leven te leiden. Hoewel het de
gezondheid niet meet, zal een land met een hoog BBP meer in gezondheidszorg kunnen investeren.
Toch is het BBP niet de perfecte maatstaf. Het houdt namelijk geen rekening met:
Vrije tijd en de waarde die we eraan hechten.
Activiteiten die buiten de markt plaatsvinden. BV. als een kok in zijn restaurant kookt voor
een klant, zit het mee in het BBP. Als hij dat thuis voor zijn vrouw doet niet.
Kwaliteit van het milieu en da waarde die we daaraan hechten.
1
Voor een eenvoudig cijfervoorbeeld van bovenstaande formules, zie p. 446.
, De verdeling van het inkomen. Het BBP/hoofd is een gemiddelde, er zijn natuurlijk altijd
mensen die hier (extreem) boven of onder zitten. Het is dus niet omdat je een hoog
BBP/hoofd hebt, dat iedereen in dat land het goed heeft.
We kunnen concluderen dat het BBP een goede maatstaf voor economisch welzijn is voor de meeste
gevallen. We moeten in ons achterhoofd houden wat het BBP wel en niet in rekening brengt. Andere
mogelijke maatstaven zijn levensverwachting en geletterdheid.
Hoofdstuk 21: het meten van de levenskost
Zoals iedereen weet, zijn de prijzen van goederen en diensten veranderd (en in de meeste gevallen
gestegen) in de loop der jaren. In dit hoofdstuk gaan we bekijken hoe economisten de totale
levenskost gaan meten.
The consumer prices index (CPI)
Consumentenprijsindex = Het CPI meet het prijsniveau van de goederen en diensten die worden
geconsumeerd door de doorsnee-consument. Er kunnen dus ook goederen inzitten die werden
ingevoerd (↔BBP bevat enkel goederen die binnen het land werden geproduceerd).
Hoe bereken je de CPI?
1. Zet het mandje vast. Als de consument bv. meer hotdogs dan hamburgers eet, zal je de
hotdogs zwaarder moeten laten doorwegen.
2. Zoek de prijzen.
3. Bereken de kostprijs van het mandje.
4. Kies een basisjaar (waarmee je de andere jaren kan vergelijken) en bereken de index.
5. Bereken het inflatiepercentage. Dit doe je door gebruik te maken van volgende formule:
Inflatiepercentage jaar 2 = 100 x ((CPI jaar 2 – CPI jaar 1) / CPI jaar 1)
Een cijfervoorbeeld:
, Producentenprijsindex (PPI) =een maatstaf van de prijs van een mandje goederen en diensten
gekocht door bedrijven.
Het doel van de CPI is om veranderingen in de levenskost te meten (hoeveel mensen moeten betalen
voor goederen en diensten). Toch zijn er ook enkele tekortkomingen aan de CPI:
Substitution bias (‘substitutievooroordelen’) : als prijzen veranderen van het ene jaar op het
andere, veranderen ze niet even veel. Het ene goed kan 10% stijgen, het andere 20%.
Mensen gaan dan meer van het goedkopere goed kopen, en minder van het andere. Er moet
dus een wijziging komen in de mandjes, maar de CPI houdt hier geen rekening mee want de
inhoud van de mandjes staat vast.
De introductie van nieuwe goederen: als er nieuwe goederen op de markt komen, is er meer
keuze, en dus is elke euro meer waard. Consumenten moeten bijgevolg minder kopen om
toch dezelfde levenstandaard te behouden.
Ongemeten kwaliteitsveranderingen: wanneer de kwaliteit van een product stijgt van het
ene jaar op het andere (bv. meer PK voor een automodel), dan zal de waarde stijgen, ook al
zal de prijs niet altijd stijgen. Het omgekeerde geldt voor een kwaliteitsdaling. Het ONS
probeert hier zo veel mogelijk rekening mee te houden, maar kwaliteit is soms heel moeilijk
om te meten.
Relevantie van de CPI: omdat de CPI heel algemeen is en de consumentenvoorkeur (wat ze
uiteindelijk kopen) heel persoonlijk, is de CPI niet altijd relevant voor alle consumenten. Als
je bv. een groot deel van je loon uitgeeft aan benzine voor de wagen, en de prijs van benzine
stijgt door inflatie, zal die verhouding voor jou niet hetzelfde zijn als die is voor het mandje.
CPI ↔ BBP deflator
CPI prijslevel van de meest-gebruikte producten/zowel geproduceerd in binnenland als
buitenland.
BBP deflator prijslevel van alle producten die in het binnenland zijn geproduceerd.
Economische variabelen corrigeren voor inflatie
Een voorbeeld:
Stel: een leerkracht kreeg in 1911 een salaris van €400 per jaar. Was dit dan veel of weinig in
vergelijking met wat leerkrachten nu verdienen? Om dit te kunnen berekenen, moeten we
het prijslevel van toen en dat van nu kennen. Een deel van het gestegen salaris zal namelijk
het gevolg zijn van algemene prijsstijging. Om het salaris van toen te vergelijken met dat van
nu, moeten we het prijspeil van jaar T (1911) inflateren naar dat van nu. Dit doen we aan de
hand van volgende formule:
Hoeveelheid van toen in hedendaagse euro’s
= hoeveelheid van toen in jaar T x (prijspeil van vandaag / prijspeil in jaar T)
Statistieken van het ONS geven ons volgende prijsindex: 9.6 voor 1911 en 973.6 voor 2012.
Ingevuld in de formule geeft dit als resultaat:
Salaris van toen in euro’s van 2012 = €400 x (973..6) = €40 567
We kunnen dus zeggen dat de prijzen gestegen zijn met een factor van 101.4 (=973.6/9.6)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper JosVermansen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €12,99. Je zit daarna nergens aan vast.