100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Internationale Economie Schakel Handelswetenschappen KU Leuven () €8,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Internationale Economie Schakel Handelswetenschappen KU Leuven ()

1 beoordeling
 313 keer bekeken  14 keer verkocht

Beknopte, maar volledige, gedetailleerde, gestructureerde samenvatting van het vak Internationale Economie (excl. de internationale economie in vogelvlucht). Samenvatting bevat alle geziene slides + notities van het handboek. Prof: T. Dejonghe (Campus Carolus, Antwerpen). Aarzel niet om een beoorde...

[Meer zien]

Voorbeeld 7 van de 39  pagina's

  • Nee
  • Alles behandeld in de slides
  • 19 mei 2022
  • 39
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (12)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: vincentpeters • 2 jaar geleden

skipt de eerste hoofdstukken, veel te beknopt & snel snel geschreven..

reply-writer-avatar

Door: amberschuurmans • 2 jaar geleden

Bedankt voor de review. In de beschrijving staat dat de ‘internationale economie in vogelvlucht’ niet is opgenomen in de samenvatting en ik heb van deze samenvatting geleerd en ik was erdoor met 15/20

reply-writer-avatar

Door: vincentpeters • 2 jaar geleden

Dan betwijfel ik dat je enkel deze samenvatting geleerd hebt.. Op het examen bestond de helft uit te vragen uit iets wat er niet in stond.. Al je andere samenvattingen zijn top maar deze viel sterrkkkkk tegen..

reply-writer-avatar

Door: amberschuurmans • 2 jaar geleden

Antwoord verwijderd door de gebruiker

avatar-seller
amberschuurmans
H3: De klassieke theorie van de internationale handel

Mercantilisten

= visie op IH in 16de – 18de eeuw vanuit Europese opkomende nationale staten (Engeland, Frankrijk, Spanje,
Portugal…)
• Belang macht nationale staat centraal
• Via uitbreiding M (edele metalen) welvaart verhogen door export te stimuleren en import te
belemmeren → handelsbalansoverschot
• Zero sum game: zij winnen alles en het buitenland verliest

Vormen:
• Bullionsme: X edele metalen beperken en aankopen in het buitenland mochten nooit meer zijn
dan wat men aan hen verkocht
• Industrieel mercantilisme: uitbouw eigen industrie en import van eigen vervaardigde goederen
verbieden
o Jean-Baptist Colbert → staat en koning centraal (Lodewijk XIV)
o Invoer van luxeproducten beperken → oprichten Manufactures Royales om deze
luxeproducten zelf te produceren (tapijten, spiegels, porselein…)
o Manufactures Royales kregen vaak exportsubsidies
• Commercieel mercantilisme: “East Indian Company” = heersen over de zee (handel) resulteert
in handelsoverschotten
• Maritiem mercantilisme: vervoer van X en M door eigen schepen → Cromwell’s Act of Navigation
(1651)
o Benadeling Nederlandse Oostindische Company en leidde tot onafhankelijkheidsoorlog VS
• Koloniaal mercantilisme: alle transport met schepen moederland en kolonies leveranciers van
goederen die verwerkt moeten worden in het moederland

Technologie
Qx

L
Gemiddelde productiviteit van arbeid = x
Qx
• Marginale productiviteit van arbeid =
Lx
Lx
aLx =
Qx
• Technische coëfficiënt van arbeid = = hoe kleiner, hoe
efficiënter
• Waardeproductiviteit = fysische productiviteit x waarde/EH

Meeropbrengsten Schaalopbrengsten




1

, Klassieke economen

Klassieke economen vs. mercantilisten
• Theorie voor vrijhandel vs. theorie maximaliseren export en minimaliseren import
• Positive sum game (welvaart van alle landen kan toenemen door IH) vs. zero sum game

Adam Smith: wederzijdse absolute kostenverschillen

In een vereenvoudigde wereldeconomie met twee landen waar men slechts twee goederen
produceert, kan alleen internationale handel ontstaan wanneer het ene land (land A) een
absoluut kostenvoordeel heeft in de productie van het ene goed, en het andere land (land B) een
absoluut kostenvoordeel in de productie van het andere goed. Deze verschillen in absolute
kosten zien we vertaald in de prijzen van de producten.

Assumpties:
• 2 landen (A en B)
• 2 goederen (x en y)
• 1 productiefactor (bv. L (kan ook K))
• Constante schaalvoordelen (in dit geval constante meeropbrengst want slechts één PF)
• Perfecte factormobiliteit tussen sectoren
• Geen factormobiliteit tussen landen
• Perfecte concurrentie (goederenmarkt, arbeidsmarkt…)
• Geen transportkosten




Px a x Px 10 uur 1
= = =
Py a y Py 20uur 2
Ruilverhouding = de verhouding van de hoeveelheden van goederen die met dezelfde marginale input
geproduceerd kunnen worden en onderling kunnen worden geruild



Product x: land A heeft absoluut kostenvoordeel
Product y: land B heeft absoluut kostenvoordeel
➔ Indien beide landen met elkaar handel drijven en de internationale ruilverhouding is 1x=1y
(waarde moet zich tussen beide binnenlandse ruilverhoudingen bevinden) en we houden rekening
met de assumpties dan ZAL LAND A ZICH VOLLEDIG SPECIALISEREN IN X EN LAND B IN Y EN
DOOR HANDEL VIA DE INTERNATIONALE RUILVERHOUDING HET ANDERE GOED BEKOMEN
➔ Beide landen zullen in dit geval specialiseren in de productie waar maar 10 uren L per eenheid
nodig zijn en deze ruilen met het andere product waar ze 20 uren L voor nodig hebben. Het
resulteert in een verdubbeling van het aanbod in beide landen van het product waar ze een
absoluut kostennadeel hebben gecombineerd met een halvering van de prijs.




2

, GESLOTEN ECONOMIE OPEN ECONOMIE




- Rechte ZP = PMC - Land A is kleine open economie (geen impact
- Z = alle L in productie machines op wereldprijs), land B is de rest van de wereld
- P = alle L in productie landbouwgewassen - A heeft absoluut kostenvoordeel in X
Evenwicht in gesloten economie is waar productie - Helling (steilere) PMC van B zal prijs op
= consumptie (waar IC de PMC raakt) wereldmarkt bepalen voor M en X
- A kan met B handel drijven tegen prijs van B =
𝐿/𝑎𝑀 𝑎𝑋 𝑃𝑋 𝑃𝑥 /𝑃𝑚
= =
𝐿/𝑎𝑋 𝑎𝑀 𝑃𝑀 - Hogere IC en dus hoger nut i.v.m. autarkie
= 𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠𝑣𝑒𝑟ℎ𝑜𝑢𝑑𝑖𝑛𝑔 𝑡𝑢𝑠𝑠𝑒𝑛 𝑋 𝑒𝑛 𝑀 - OP = productie van X door land A
= 𝑏𝑖𝑛𝑛𝑒𝑛𝑙𝑎𝑛𝑑𝑠𝑒 𝑟𝑢𝑖𝑙𝑣𝑜𝑒𝑡 - OJ = consumptie van X door land A
- JP = overproductie land A → export naar B
- E’J = import van M (uit opbrengst export JP)
➔ Hogere welvaart A en B

𝐸 ′ 𝐽 𝑃𝑋
= = 𝑟𝑢𝑖𝑙𝑣𝑜𝑒𝑡
𝐽𝑃 𝑃𝑀


➔ Smith heeft geen antwoord op het feit wat er gebeurt als een land in zijn model voor alle productie
een absoluut kostenvoordeel of nadeel heeft.

David Ricardo: de theorie van het comparatief kostenvoordeel

Een land heeft een comparatief voordeel bij de productie van een goed als de opportuniteitskost
om dit goed te produceren in termen van andere goederen lager ligt dan in een ander land.
Wanneer elk land zich specialiseert in het goed waarin het een comparatief kostenvoordeel heeft
kan internationale handel voordelig zijn voor beide landen.
of
een land zal dat product uitvoeren (en zich daarin specialiseren) waarvan de relatieve (ten
opzichte van het andere product) arbeidskosten lager zijn dan die van het andere land.
➔ Zelfde assumpties als Smith!

Portugal zowel in wijn als stof absoluut kostenvoordeel →
maar nu naar de comparatieve voordelen kijken

Vergelijking tussen 2 producten
• Relatieve of comparatieve kosten van wijn t.o.v. stof
o Portugal < Engeland → 80/90 < 120/100
→ Portugal heeft hier grootste productievoordeel
• Relatieve of comparatieve kosten van stof t.o.v. wijn
o Portugal > Engeland → 90/80 > 100/120
→ Engeland heeft comparatief kostenvoordeel




3

,Vergelijking tussen 2 landen
• Portugal t.o.v. Engeland: 80/120 < 90/100 of 0,67 < 0,90
o Betekent dat Portugal 1 eenheid wijn kan produceren met 67% van de inspanning die
Engeland hiervoor moet doen en 1 eenheid stof met 90% of m.a.w in beiden absoluut
kostenvoordeel maar voorsprong het grootst bij wijn
• Engeland t.o.v. Portugal: 120/80 > 100/90 of 1,5 > 11,11
o Betekent dat Engeland 1 eenheid wijn kan produceren met 150% van de inspanning die
Portugal hiervoor moet doen en 1 eenheid stof met 111% of m.a.w. in beiden absoluut
kostennadeel maar nadeel is het kleinst bij stof
➔ Portugal heeft comparatief voordeel in wijn en Engeland in stof

Veronderstel ruilverhouding: 1W=1S
• Portugal in autarkie: 1W=0,89S (80/90) en bij open economie: 1W=1S dus specialiseren in W
• Engeland in autarkie: 1W=1,2S (120/100) en bij open economie: 1W=1S dus specialiseren in S
➔ Beide landen bereiken hogere welvaart

Voordelen van IH
• Landen specialiseren zich in sector die PF het efficiëntst gebruikt.
• De opbrengst van de export van deze goederen wordt gebruikt voor de aankoop(import) van
andere goederen.
o Met andere woorden goed met COMPARATIEF VOORDEEL produceren.
• De arbeiders ontvangen een hoger inkomen bij productie van het goed met comparatieve voordeel.
• Zelfde redenering voor de arbeiders in het buitenland
• Zonder handel consumptie beperkt tot eigen PMC (zie A. Smith)
• Met handel uitbreiden consumptie (zie A. Smith)

Model van Ricardo met meer dan 2 goederen
Portugal zal ABCDE produceren, Engeland zal GHIJ
produceren
Geen van beide heeft comparatief voordeel in F, dus zal niet
verhandeld worden tussen de twee landen

Comparatieve kosten in geldtermen




• Het thuisland heeft een absoluut voordeel in beide industrieën, maar een comparatief voordeel in
stofproductie.
• Het buitenland heeft een absoluut nadeel in beide industrieën, maar een comparatief voordeel in
wijnproductie.
• Met handel moet de relatieve evenwichtsprijs van stof tussen aLC /aLW = 1/2 en a*LC /a*LW = 2 liggen
• Stel PC /PW = 1 in evenwicht (1 kg stof kost 1liter wijn)
• Zonder handel kan thuisland voor 1 uur arbeid , 1/aLW = 1/2 liter wijn produceren en met handel
kan ze 1 kg stof produceren om met de huidige ruilprijs 1 liter wijn te kopen
• Als het buitenland geen handel onderneemt kan ze met 1 uur arbeid 1/a*LC = 1/6 kg stof
produceren. Met handel kan ze 1/a*LW = 1/3 liter wijn produceren en verkopen aan de huidige prijs
1/3 kg stof kopen

Comparatieve kosten in geldtermen: introductie relatieve lonen
• veronderstel PC = €12/kg en PW = €12/L
• De arbeiders in het thuisland zijn gespecialiseerd in de productie van stof, hun loon is (1/aLC)PC =
(1/1) €12 = €12
• De buitenlandse arbeiders zijn gespecialiseerd in wijn, hun loon is (1/a*LW)PW = (1/3)€12 = €4
• Het relatieve loon van de arbeiders in het thuisland t.o.v. buitenland is €12/€4 = 3

4

, • De relatieve lonen situeren zich tussen de ratio’s (6/1 en 3/2) in beide landen zonder handel.
o De hoge lonen kunnen gecompenseerd worden door een hoge productiviteit
• De buitenlandse arbeiders hebben een loon dat maar 1/3 is van het loon in het thuisland waardoor
ze niettegenstaande hun lage productiviteit competitief blijven en een kostenvoordeel hebben.

Meerdere goederen
• Handelspatroon: afhankelijk van relatieve lonen
• Goederen worden geproduceerd waar ze het goedkoopst gemaakt kunnen worden
bv. in binnenland produceren indien




• Een land heeft een comparatief kostenvoordeel voor goederen waarvan de relatieve productiviteit
hoger ligt dan het relatieve loon.




𝑤
bv. =3
𝑤∗

𝑎𝐿𝑖 𝑤
➔ Home specialiseert zich in appelen, bananen en kaviaar (want > )
𝑎𝐿𝑖 𝑤∗
➔ Foreign specialiseert zich in dadels en enchiladas

Transportkosten
Zonder transportkosten zou alles in A geproduceerd
worden (want de kost als het product uit de fabriek
komt is veel lager dan die van B). Maar door de
introductie van de transportkost stijgt de kost van A
veel sneller (steilere curve), waardoor de inwoners
van land A in de regio tussen C en de grens met B van
land B zullen kopen (vanaf punt C overstijgt de kost
die van B)

Transportkosten zorgen voor
• Verhandelbare goederen/diensten
o Ook invoer en uitvoerproducten genoemd
o Prijzen zijn bepaald door wereldmarkt met verschillen door transportkosten,
overheidstussenkomsten, invoerheffingen…
• Niet verhandelbare goederen/diensten
o Diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, kapper, onderhoud auto..
o Prijzen verschillen heel sterk tussen de landen want afhankelijk van binnenlandse
economie

Beoordeling klassieke theorie van de IH

• Land en kapitaal?
• Arbeid is niet homogeen (scholingsgraad, talent…)
• m landen met n producten en p productiefactoren
• TW productiefactoren kennen eerder een afnemende meeropbrengst en geen constante
• Klassieke theorie heeft statisch karakter, houdt geen rekening met structurele dynamische effecten
• Vraagzijde wordt verwaarloosd (stel: geen V naar producten waarin je comparatief voordeel hebt)
• Geven geen reden waarom arbeid productiever is in het ene land → verklaring: andere PF
• PF zijn niet immobiel waardoor ze zich zouden verplaatsen naar de regio’s waar ze het meest
opbrengen tot IH stilvalt als de kosten en opbrengsten overal gelijk zouden zijn
➔ Basisvoorspelling dat landen die goederen exporteren waarin hun productiviteit relatief
hoog is, is een belangrijke bijdrage voor het begrijpen van het ontstaan van IH.

5

,H4: De neoklassieke theorie van de internationale handel

• Klassieke leer
o Slechts één PF nl L
o Afwezigheid schaalopbrengsten
• Introductie K en T kunnen verschil in eenheidskosten M en X verklaren
• Hoeveelheid nodig van een PF afhankelijk van
o Technologische karakteristieken productieproces
o Substitutiemogelijkheden tussen PF en productieprocessen
o Kostprijs aanwending PF d.w.z. de vergoeding aan de eigenaars voor inzet PF

Comparatieve voordelen met meerdere PF: L, T en K

• Stel land A met 5 miljoen werknemers en 10,000 km² beschikbare
oppervlakte (T)
• Productie X heeft min 300 arbeiders en 1km² nodig
o Kan ook geproduceerd worden met 300 op 2km² of 600 op 1km²
• T en L zijn combineerbaar in vaste verhouding
• Bestaan van diverse combinaties van PF om een hoeveelheid X te
produceren = curve = ISOQUANTE= de verzameling van alle
EFFICIËNTE input combinaties benodigd om een bepaalde output te
produceren

• Stel 2de techniek om X te produceren: productie X heeft min 100
arbeiders en 6km² nodig
• Substitutie tussen PF in productieproces mogelijk
o Keuze afhankelijk van economische rendabiliteit
o Bij meerdere combinaties mogelijk wordt de curve een
vloeiende lijn
• Neo klassieke leer vervangt veelal T door K

Productie met meerdere PF

1. Productiefuncties
2. Arbeidsallocatie
3. PMC

Punt 1: er werken meer mensen in de
voeding en minder in de fabrieken
Punt 2: er werken even veel mensen in de
voeding als in de fabrieken
Punt 3: er werken meer mensen in de
fabrieken dan in de voeding

GESLOTEN ECONOMIE




6

, - Verdeling van L en K over productie X en M die Evenwicht is waar consumptie = productie
elk een combinatie van L en K nodig hebben bij
volledige tewerkstelling → mogelijke productie- Gekrome contractcurve leidt tot concave PMC
evenwichten = EDGEWORTH DOOS (BOX)
- Productie R is technologisch niet optimaal, want
S is ideaal en ligt op contractcurve (evenveel 𝑋2
maar van 𝑀1′ naar 𝑀2′ ) → uiteindelijke keuze
tussen diverse ideale punten afhankelijk van de
vraag!
- Diagonaal = K/L-verhouding = factorintensiteit
land

OPEN ECONOMIE




- Land A is kleine open economie zonder impact op de wereldprijzen
- Land A heeft comparatief voordeel in X
- Wereldprijs X is hoger dan autarkieprijs in A (helling ruilvoetcurve steiler)
- Producenten worden niet beperkt door binnenlandse vraag, maar wel door handelsbalansevenwicht
(binnenlandse consumenten hebben er belang bij om M te kopen op de wereldmarkt tegen lagere
prijzen, maar dit kan slechts voor zover land A X aan de wereld kan verkopen tegen de
wereldmarktprijs)
- Hogere IC
- Positief inkomenseffect (IE): koopkracht neemt toe waardoor consumptie van X en M stijgt
- Substitutie-effect (SE): prijs M daalt dus meer M en minder X

De neoklassieke leer en haar basisassumpties

Assumpties:
• M.b.t. het aantal landen, goederen en PF: 2 landen A en B, 2 goederen X en M, 2 PF K en L
• M.b.t. de technologie
o Identieke technologie in beide landen waardoor ze bij identieke factorprijzen hetzelfde
productieproces gebruiken om dezelfde goederen te vervaardigen
o Constante schaalopbrengsten bij X en M = lineaire homogene productiefuncties
▪ Afnemende meeropbrengsten
o X en M hebben verschillende productiefuncties
o Specifieke factor M: Kapitaalintensief (K)
o Specifieke factor X: Arbeidsintensief (L)
o Toenemende opportuniteitskosten (concave PMC)
o Geen factorintensiteitsomkering
• M.b.t. de vraag: identieke homothetische preferenties consumenten
• M.b.t. de werking van de economie in beide landen
o Perfecte concurrentie op alle markten zodat goederenprijs gelijk is aan productiekost
o Volledige tewerkstelling en bezetting van de kapitaalvoorraad
o Internationale factorimmobiliteit
o Onbelemmerde internationale mobiliteit van goederen (geen transportkosten, geen
handelsbarrières…)
o Perfecte factormobiliteit tussen sectoren X en M
o Geen overheidstussenkomst m.a.w. vrijemarkteconomie

7

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper amberschuurmans. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 53340 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€8,49  14x  verkocht
  • (1)
In winkelwagen
Toegevoegd