Verklarende antwoorden
memolijstje
Verklarende antwoorden memolijstje les 1
TE KENNEN VERKLARING
Adaptatie De verandering in bouw of functioneren van een organisme.Dit is tevens één van de
kernpunten van Darwins evolutietheorie.
Allopatrisch Betreft soorten of ondersoorten die geografisch gescheiden voorkomen.
Amnioten Een groep waarmee men reptielen, vogels en zoogdieren aanduidt. Specifiek voor deze
groep is dat alle leden ervan zich ontwikkelen als een embryo die omvat is in een
membraan (omhulsel) dat amnion wordt genoemd. Het amnion omvat het embryo met
een waterachtige substantie, waarschijnlijk een adaptatie om zich op het land voort te
planten.
Analogie In de biologie zegt men dat twee structuren analoog zijn als ze een identieke (of
vergelijkbare) functie hebben, maar een verschillende evolutionaire afkomst.
Voorbeeld: De ogen van inktvissen, mensen en vliegen zijn analoge organen omdat ze
dezelfde functie vervullen, namelijk zien.
Antropologie = de studie van de mens. Deze studie houdt zich bezig met mensen als biologische
organismen en met mensen als culturele wezens. Men onderscheidt meestal de fysische
antropologie (of antropobiologie), gericht op lichamelijke kenmerken en eigenschappen,
en de culturele (of sociale) antropologie, soms ook etnologie genaamd.
Antropomorf Lijkend op de mens, vermenselijkt. Wanneer menselijke eigenschappen of gedachten
worden toegeschreven aan dieren, planten, dingen of goden spreekt men van
antropomorfisme.
Biodiversiteit De verscheidenheid aan soorten (genen) en ecosystemen in een bepaald gebied. Een
indruk van biodiversiteit wordt meestal gegeven door het aantal levensvormen of
soorten in een gebied te noemen.
Carnivoor Vleeseter
Cladistiek = fylogenetische systematiek. De tak van systematiek die verwantschappen en
afstamming van soorten reconstrueert volgens de opvatting dat, in tegenstelling tot de
numerieke taxonomie, niet alle kenmerken evenveel zeggen over verwantschappen. Een
verwantschapsanalyse geeft als resultaat een stamboom of fylogenie. Deze geeft aan hoe
soorten met elkaar verwant zijn. Een tak van een stamboom wordt ook wel clade
genoemd en hierom de fylogenetische systematiek ook wel cladisme of cladistiek.
cladogram Een vertakkend, boomachtig diagram waarin de eindpunten van de takken individuele
soorten vertegenwoordigen. Het wordt gebruikt om fylogenetische relaties te illustreren
en om punten aan te tonen waarop wordt aangenomen dat verschillende soorten zijn
afgeweken van gemeenschappelijke voorouderlijke vormen.
Fenotype Een uiterlijke verschijningsvorm van een individu.
Fylogenie De beschrijving van hoe een groep organismen is geëvolueerd uit andere groepen. Dit
, wordt soms grafisch weergegeven in een fylogenetische stamboom.
Genotype Het totaal van erfelijke eigenschappen van een individu.
Herbivoor Planteneter
Homologie Homologe structuren hebben een identieke evolutionaire afkomst, maar kunnen
identieke of verschillende functies hebben.
Voorbeeld: de vleugels van een kip zijn homoloog met de voorste ledematen van een kat.
Mutatie Het proces of het resultaat van een genetisch foutje; dit kan uiteenlopen van een
verandering van een enkele letter in de DNA-code van een gen tot het dupliceren van het
complete genoom.
Mutaties kunnen nadelig, voordelig, en alles ertussenin zijn: als ze voordelig zijn, zal
natuurlijke selectie ervoor zorgen dat ze zich verspreiden.
Neontologie Het bestuderen van levende soorten.
Omnivoor Alleseter
Sympatrisch Betreft soorten en ondersoorten die voorkomen in geografisch hetzelfde gebied of elkaar
overlappende gebieden.
Zoögrafie Dierkunde = de discipline in de biologie die de dieren bestudeert.
Verklarende antwoorden memolijstje les 2
TE KENNEN VERKLARING
Stromatoliet Een organisme dat vooral in versteende vorm terug te vinden is. Het is het oudste leven op
aarde, er zijn fossielen die 3,7 miljard jaar oud zijn. Ook levende exemplaren bestaan nog:
dit zijn eencellige bacteriën (blauwwieren) die in zeer zoute en zure omgevingen gedijen.
Trilobiet Trilobieten worden, biologisch gezien, gerekend tot de stam (phylum) van de
geleedpotigen (Arthropoda). Deze hebben 270 miljoen jaar lang de oceanen bewoond en
worden over de hele wereld gevonden. Er waren meer dan 20.000 verschillende soorten.
Ammoniet Uitgestorven, in zee levend weekdier met een opgerolde schelp, dat verwant is aan de
inktvissen. Ammonieten waren waterbewoners; hun overblijfselen worden uitsluitend in
mariene sedimenten aangetroffen.
Nautilus Is de enige nog voorkomende inktvis met een uitwendige schelp.
Blauwalg = blauwwieren = cyanobacteriën; eigenlijk bacteriën die net als algen en planten aan
fotosynthese doen.
Porifera Sponsachtigen = sponzen
Sedentair Vastzittend
Fagocytose De vernietiging van schadelijke stoffen die een organisme zijn binnengekomen door middel
van insluiting.
Endocytose Een proces waarbij de celstoffen opneemt die door de celmembraan werden ingesloten. De
memolijstje
Verklarende antwoorden memolijstje les 1
TE KENNEN VERKLARING
Adaptatie De verandering in bouw of functioneren van een organisme.Dit is tevens één van de
kernpunten van Darwins evolutietheorie.
Allopatrisch Betreft soorten of ondersoorten die geografisch gescheiden voorkomen.
Amnioten Een groep waarmee men reptielen, vogels en zoogdieren aanduidt. Specifiek voor deze
groep is dat alle leden ervan zich ontwikkelen als een embryo die omvat is in een
membraan (omhulsel) dat amnion wordt genoemd. Het amnion omvat het embryo met
een waterachtige substantie, waarschijnlijk een adaptatie om zich op het land voort te
planten.
Analogie In de biologie zegt men dat twee structuren analoog zijn als ze een identieke (of
vergelijkbare) functie hebben, maar een verschillende evolutionaire afkomst.
Voorbeeld: De ogen van inktvissen, mensen en vliegen zijn analoge organen omdat ze
dezelfde functie vervullen, namelijk zien.
Antropologie = de studie van de mens. Deze studie houdt zich bezig met mensen als biologische
organismen en met mensen als culturele wezens. Men onderscheidt meestal de fysische
antropologie (of antropobiologie), gericht op lichamelijke kenmerken en eigenschappen,
en de culturele (of sociale) antropologie, soms ook etnologie genaamd.
Antropomorf Lijkend op de mens, vermenselijkt. Wanneer menselijke eigenschappen of gedachten
worden toegeschreven aan dieren, planten, dingen of goden spreekt men van
antropomorfisme.
Biodiversiteit De verscheidenheid aan soorten (genen) en ecosystemen in een bepaald gebied. Een
indruk van biodiversiteit wordt meestal gegeven door het aantal levensvormen of
soorten in een gebied te noemen.
Carnivoor Vleeseter
Cladistiek = fylogenetische systematiek. De tak van systematiek die verwantschappen en
afstamming van soorten reconstrueert volgens de opvatting dat, in tegenstelling tot de
numerieke taxonomie, niet alle kenmerken evenveel zeggen over verwantschappen. Een
verwantschapsanalyse geeft als resultaat een stamboom of fylogenie. Deze geeft aan hoe
soorten met elkaar verwant zijn. Een tak van een stamboom wordt ook wel clade
genoemd en hierom de fylogenetische systematiek ook wel cladisme of cladistiek.
cladogram Een vertakkend, boomachtig diagram waarin de eindpunten van de takken individuele
soorten vertegenwoordigen. Het wordt gebruikt om fylogenetische relaties te illustreren
en om punten aan te tonen waarop wordt aangenomen dat verschillende soorten zijn
afgeweken van gemeenschappelijke voorouderlijke vormen.
Fenotype Een uiterlijke verschijningsvorm van een individu.
Fylogenie De beschrijving van hoe een groep organismen is geëvolueerd uit andere groepen. Dit
, wordt soms grafisch weergegeven in een fylogenetische stamboom.
Genotype Het totaal van erfelijke eigenschappen van een individu.
Herbivoor Planteneter
Homologie Homologe structuren hebben een identieke evolutionaire afkomst, maar kunnen
identieke of verschillende functies hebben.
Voorbeeld: de vleugels van een kip zijn homoloog met de voorste ledematen van een kat.
Mutatie Het proces of het resultaat van een genetisch foutje; dit kan uiteenlopen van een
verandering van een enkele letter in de DNA-code van een gen tot het dupliceren van het
complete genoom.
Mutaties kunnen nadelig, voordelig, en alles ertussenin zijn: als ze voordelig zijn, zal
natuurlijke selectie ervoor zorgen dat ze zich verspreiden.
Neontologie Het bestuderen van levende soorten.
Omnivoor Alleseter
Sympatrisch Betreft soorten en ondersoorten die voorkomen in geografisch hetzelfde gebied of elkaar
overlappende gebieden.
Zoögrafie Dierkunde = de discipline in de biologie die de dieren bestudeert.
Verklarende antwoorden memolijstje les 2
TE KENNEN VERKLARING
Stromatoliet Een organisme dat vooral in versteende vorm terug te vinden is. Het is het oudste leven op
aarde, er zijn fossielen die 3,7 miljard jaar oud zijn. Ook levende exemplaren bestaan nog:
dit zijn eencellige bacteriën (blauwwieren) die in zeer zoute en zure omgevingen gedijen.
Trilobiet Trilobieten worden, biologisch gezien, gerekend tot de stam (phylum) van de
geleedpotigen (Arthropoda). Deze hebben 270 miljoen jaar lang de oceanen bewoond en
worden over de hele wereld gevonden. Er waren meer dan 20.000 verschillende soorten.
Ammoniet Uitgestorven, in zee levend weekdier met een opgerolde schelp, dat verwant is aan de
inktvissen. Ammonieten waren waterbewoners; hun overblijfselen worden uitsluitend in
mariene sedimenten aangetroffen.
Nautilus Is de enige nog voorkomende inktvis met een uitwendige schelp.
Blauwalg = blauwwieren = cyanobacteriën; eigenlijk bacteriën die net als algen en planten aan
fotosynthese doen.
Porifera Sponsachtigen = sponzen
Sedentair Vastzittend
Fagocytose De vernietiging van schadelijke stoffen die een organisme zijn binnengekomen door middel
van insluiting.
Endocytose Een proces waarbij de celstoffen opneemt die door de celmembraan werden ingesloten. De