Dierkunde
Begrippen omtrent de dierlijke cel
Belangrijk in een cel celmembraan, houdt de elementen van de cel samen. Deze moleculen bestaan uit een vet- en
wateroplosbaar delen. De dierlijke cel bestaat uit verschillende elementen en organellen
Dierlijke cel Plantaardige cel
Cellulose-wand afwezig Cellulose- wand aanwezig
Centrosoom aanwezig Geen centrosoom (soms analoge structuren = poolkapjes)
Plastiden (korrels) afwezig Plastiden aanwezig vb. chloroplasten,…
- De kerndeling
Mitose
o Profase: centrosoom verdubbelt (: 2 centriolen) en chromosomen
o Metafase: spoelfiguur en equatorvlak
o Anafase: centromeren splitsen in chromatiden
o Telofase: spoelfiguur verdwijnt en kernenveloppe vormt
Meiose
o Meiose I: mitose + cross-over en homologe paren uiteen getrokken i.p.v. aan centromeer
o Meiose II: mitose + 4 verschillende dochtercellen die haploïd (n) zijn
indeling van het dierenrijk
Zoosystematiek: leer indeling dierenrijk
Diagnostiek: leer beschrijven organismen
Classificatie: rangschikken taxa volgens verwantschapsgraad, uiterlijk cladificatie: DNA,
Parafylitische groep: tak waarin niet al de afstammelingen groepeert (door classificatie)
Nomenclatuur: leer rationeel namen van organismen
Taxoon: bepaalt een groep/ klasse, elk taxon bezit 1 bepaalde waarde die zijn plaats bepaald in hierarchie
Elk organismen: benoemd met geslachtsnaam en soortnaam, naam altijd cursief, geslacht hoofdletter, naam auteur (1 ste
letter.) spp. Na geslacht: niet nader bepaalde soort binnen geslacht.
2-rijken systeem: planten en dieren
3-rijke systeem: planten, dieren en protisten (eencelligen) eukaryoten
4-rijken systeem: planten, dieren, protisten en monomeren (bacterien, blauwwieren en archae prokaryoten)
5-rijken systeem: planten, dieren, protisten, monomeren en fungi eukaryoten (+ chromista)
,1. Rijk der eencelligen/ oerdieren eukaryoot en dierlijke cellen
Kenmerken:
1 cel met min. 1 kern, zowel vrij levend als parasiet, eencelligen met chloroplasten horen bij planten, eencelligen door
symbiose (opnemen mitochondria en plastiden) met organellen aan fotosynthese kunnen doen chromista
hiertoe behoren ook eencelligen die deze organellen hebben verloren. Leven in zout of zoet water’
Indeling stammen
- Stam 1: trilhaardiertjes C: bezitten trilharen
- Stam 2: amoeben P: bewegen door middel van cytoplasma uitstulpingen
- Stam 3: zweephaardiertjes P: beweging door zweephaar
- Stam 4: metamonada P: flagellen (per 4), geen mitochondrien
- Stam 5: sporediertjes C: vormt sporen
1.1 Stam: trilhaardiertjes - Pantoffeldiertje
1.1.1 Algmeen:
Celopp. Bezet met korte haartjes
1.1.2 Bouw en voortbeweging
Trilharen staan in rijen die schuin liggen t.o.v. de lengteas ingebouwd in pelicula. Het dier beweegt zich al draaiend
rond zijn as voorwaarts. Lichaam begrensd door pelicula = verschillende membranen, buitenste = plasmamembraan.
Macrokern: regelt stofwisseling, microkern: actief gedurende geslachtelijke voortplanting.
1.1.3 Voeding en vertering:
Buikzijde: mondgroef, trilharen leiden voedsel naar celmond. De voortdurend gevormde voedselvacuolen circuleren
in het cytoplasma. Hierbinnen wordt voedsel verteerd, onverteerbare resten worden uit het organismen verwijderd.
Het vacuole komt hiervoor altijd op dezelfde plaats van de pellicula (celaars) terecht en plasmamembraan barst
open.
1.1.4 Ademhaling:
O2 diffundeert vanuit het water in het cytoplasma. CO2 verlaat de cel door het plasmamembraan
1.1.5 Uitscheiding:
Plasmamembraan is doorlatend voor water en de concentratie aan water in het cytoplasma is kleineer dan in het
omringend milieu. 2 kloppende vacuoles: vacuoles die geregeld hun inhoud uitstorten door een opening in het
membraan. Rond vacuoles fijne kanaaltjes, vacuoles alternerend/ wisselen elkaar af. Systole toestand: vacuole
gecontracteerd, diastole toestand: vacuole uitgezet (vol) N- afval door membraan.
1.1.6 Voortplanting:
Geslachtelijk = conjugatie (door meiose, DNA uitwisseling, plasmiden gaan van de ene naar de ander cel) 4
Ongeslachtelijk = splitsing (dwarse splitsing van macrokern), af en toe onderbroken door een geslachtelijke.
1.1.7 Inkapseling/ encystering:
ongunstige omstandigheden: afwerpen trilharen, vormt harde, ronde schaal rond de cel, vertraagt leven.
1.1.8 zenuwstelsel
Rond luchtbellen, tegen elkaar stoten veranderen van richting, vermijden chemische producten en hoge T,
kunnen prikkels opvangen en er doelmatig op reageren met trilharen, basissen van trilharen aan pellicula verbonden
met plasmadraden reden om aan te nemen dat hierdoor coordinatie plaatsvindt.
1.1.9 Andere trilhaardiertjes
Klokdiertjes: onder vochtige stenen of planten vormen grijsachtige viltlaag, kan als kurkentrekker bewegen bij
storing
Trompettertje: commensaal in pens van herkauwers + blinde darm hoefdieren, cellulase komt vrij als organisme
sterft.
,1.2 Stam: amoeben/ wortelpotigen – Amoebe (veel verschillende kenmerken)
1.2.1 Algemeen:
Celopp. Vormveranderlijk, vorming gelobde/ draadvormige uitstulpingen (voor voedselopname en voortbeweging)
5 ordes: naakte amoeben, geschaalde amoeben, zonnediertjes, poraminiferen en radiolarien. In vijvers, mos, bodems.
1.2.2 Bouw en voortbeweging:
Voortbeweging gebeurt door vorming van vingervormige uitstulpingen = schijnvoetjes/ pseudopodien amoeboide
voortbeweging, uitwendig = plasmalemma: omhult ectoplasma (helder) en endoplasma (korrelig) kristallen in.
1.2.3 Voeding en vertering
Prooi door pseudopodien omsloten, fagocytose/ celvraat, in voedselvacuole: verteringsenzymen aangemaakt,
plasmamembraan barst open om onverteerbare resten te verwijderen.
1.2.4 Ademhaling en uitscheiding:
O2 diffundeert vanuit water doorheen plasmalemma, verdwijnt op dezelfde
manier uit de cel. Voedselvacuole
1.2.5 Vermeerdering en inkapseling:
Voorplanting door binaire deling/ splitsing, ongunstige omstandigheden:
inkapseling (vormt kapsel of cyste).
1.2.6 Andere wortelpotigen:
Meestal vrij levend of parasitair in darmkanaal, sommigen hebben schaal +
openingen, veel soorten
1.3 Stam: zweephaardieren – Trypanosoma
1.3.1 Algemeen:
Beweegt door 1 of 2 lange draden (flagel/ zweepstaart), heterotroof.
1.3.2 Bouw:
Spoelvormig, meestal gekronkeld, zweepstaart achteraan vast aan de hele zijde van cel verbonden golvend
membraan gevormd, zeer lang flagel is ingeplant op een blefaroblast, hierachter is er een kinetonucleus (blaaskorrel),
verantwoordelijk voor energie voor de flagel beweging.
1.3.3 Parasitair
Parasitair in bloed van de mens, meestal via insecten overgebracht slaapziekte, in de tropen
Injectieverschijnselen: koorts, zwelling, lymfeknopen,… aantasting zenuwstelsel: in slaap vallen na 4jdood.
1.3.4 Andere zweephaardieren:
Leishmania overgebracht door insecten chronische ziektes bij mens onbehandeld is 2j dood.
1.4 Stam: metamonado – Trichomonas gallinae
1.4.1 Algemeen:
Geen mitochondrien meer (hydrogenosomen en mitosomen bewijzen dit), gegroepeerde flagellen per 4, 5 klasses
1.4.2 Klasse Giardia duodenalis:
In dunne darm, gootste eencellige ziekteverwekkers voor mens diarree, gasvorming, misselijkheid, buikkrampen,…
door opname van cysten via feces, Giardiasis = zoonose: ziekteverwekker voor veel zoogdieren vrij bewegend,
trofozoiet, verankeren darmepitheel met zuignap ventrale zijde ( 2 kernen, 4 paar symmetrische flagellen, peervorm)
infectieuze cyste: geinitialiseerd door galzout (ovale vorm, 4 kernen), transformatie F C= encystering
excystering: ontluikt zonder hechtschijf, 4 schrijffragmenten worden C-vormige centrale hechtschijf omgevormd
cytokinese: uit 1 cyste 2 trofozoieten, semi-open mitose: kernenveloppe weg.
, 1.4.3 Trichomonas galinae:
Aandoening bij vogels: gele kaasachtige substantie in keel, door direct contact en binaire deling direct overgedragen,
geen cyste, geen overlevingskans in omgeving, cytoskelet = axoskelet (AX): pelta (PL) en costa (C),
4 voorwaartsgerichte flagellen uit pelta 1 verbonden met golvend membraan(UM)
(terugkerend flagellum), golvend membraan ondersteund aan costa.
1.5 Stam: sporediertjes – Eimera – toxoplasma gondii – plasmodium spp.
1.5.1 Algemeen:
Parasitaire levenswijze, complexe levenscyclus, sporenvorming, in darmen,
gastheer specifiek. E. stiedea: levercoccidiose bij hazen en konijnen: infecteert
epitheelcellen witte vlekken
1.5.2. Eimera
Eimera veroorzaken ziekte (coccidiose) bij kippen: slechte voedselopname,
bloedverlies, vatbaarder secundaire infecties, 7d na opname van oocyst, bevat
sporozoieten, beschermd door kapsel, wordt verteerd, sporozoieten komen vrijin
darmepitheel mitose schizozoiet schizogonie merozoiet
1.5.2.1 Ongeslachtelijke voortplanting/ schizogonie:
Schizozoiet vormen dochtercelln = merozoieten: beweegelijk, na openbarsten
darmcel opnieuw in andere cel binnendringen en schizozoiet vormen, na 2-4 keer schizogonie gametogonie
1.5.2.2 Geslachtelijke voortplanting/ gamteogonie:
Uit epitheelcellen barsten gameten i.p.v. merozoieten, gameten: macro dringt epitheelcelkern binnen en deelt,
microgameten: kern deelt kommavormig en bewegelijk (met flagel) dringen macrogameten binnen en bevruchten,
zygote dikke wand vormen oocyst pas infecteus als oocyst organisme verlaat en sporongonie fase doorloopt
(sporongonie enkel lage T hoge O2%) cytoplasma krimpt kern deelt 2x sporocysten deelt in 2 sporozoieten (8).
1.5.3 Toxoplasma gondii:
In dunne darm van katachtigen (alle warmbloedige als tussengastheer, in weefsel) toxoplasmose (sommige antistof)
veroorzaakt oogafwijkingen, waterhoofd, mentale achterstand of dood (afhankelijk wanneer en waar)
1.5.3.1 Voortplanting:
Sexuele voortplanting darm oocyst uitwerpselen kat delen (sporozoieten) sporongonie (in oocyst)= infectieus
acute fase: in darmen tussengastheer delen tachyzoieten en toxoplasmose
(eventueel) latente fase: tachyzoieten bradyzoieten vormen weefselcysten in spieren en CZS geen symptomen.
In kat: weefselcysten vormen schizoieten schizogonie (ongeslachtelijk) gametogonie oocyst
1.5.4 Plasmodium spp./ malaria verwerker:
4 soorten sporediertjes, veroorzaken malaria, subklasse Hematozoa, 16-24- 35 graden
Mug mens: sporozoieten bereiken via bloed de lever schizogonie merozoieten, dringt bloedcellen binnen
Gametogonie: gameten, bloedcellen springen open, dringen andere bloedcellen binnen koortsaanvallen mug
neemt gameten op infecteuze sporozoieten micro + macrogameten zygote deelt en vormt sporen (sporogonie)
Organellen met alle functies, samenwerking van verschillende cellen tot 1 individu, 1 ste kolonies (nog geen verschillen)
differentiatie: diverse weefsels en organen ontstaan volvocales (tussen 1- 2 celligen) = fytoflagaten,
vormen kolonie met slijmkapsel rond, elke cel 2 zweepharen, beweegt als 1 individu
2. Stam: Sponzen