Psychopathologie ’22-‘23
Alle stoornissen beknopt
Psychotrauma
1. Wat is psychotrauma?
- = gaat over overweldigende gebeurtenissen die groots en onverwachts ingrijpen in
het dagelijkse leven, over ervaringen waarop men zich niet kan voorbereiden
- Gaat gepaard met:
o een overweldigend gevoel van angst, hulpeloosheid en onmacht.
o intense fysieke effecten (zoals hartkloppingen, versnelde ademhaling, trillen,
duizeligheid, …).
- Veroorzaakt een psychisch letsel:
Het gaat over ervaringen die zo ingrijpend zijn dat ons verwerkingssysteem er niet in
slaagt deze ervaringen te verwerken zoals dat met andere ervaringen wel gebeurd.
- Non-interpersoonlijke traumatisering:
o niet veroorzaakt door menselijk handelen
o Bv. brand, natuurramp, levensbedreigende ziekte, …
- Interpersoonlijke traumatisering:
o Veroorzaakt door menselijke handelen
o Bv. alle vormen van geweld, zoals oorlogsgeweld, kindermishandeling,
pesten, inbraak, verkrachting, …
1.1. Soorten traumatische ervaringen
Type I trauma: Type II trauma: Type III trauma:
Eenmalig incident Incident herhaalt zich Multiple ncidenten binnen
doorheen de tijd de zorgcontext
Voorbeelden Waterramp Ardennen, Seksueel misbruik, Emotionele verwaarlozing,
auto-ongeval, inbraak, veelvuldig gepest worden, onvoorspelbare zorg van
aanval van een hond, afwijzing ouders bij tonen ouders,
plotse coma, brand, van verdriet, opgroeien als kindermishandeling,…
verkrachting,… KOPPkind,…
Mogelijke gevolgen Overweldigende Overweldigende Diverse
gedachten en gevoelens, gedachten en gevoelens, ontwikkelingsdomeinen
overangstig blijven, overangstig blijven, kunnen belast/gehinderd
nachtmerries, traumatriggers,.. worden
traumatriggers,…
Zorgende omgeving Is betrokken in het Is betrokken in het Is tegelijk ook bron van
traumatisch gebeuren, traumatisch gebeuren, wat angst/dreiging/gevaar/
wat kan leiden tot verlies kan leiden tot verlies van stress/… (geweest)
van ‘beschikbaarheid’ ‘beschikbaarheid’
Gebrek aan een ‘veilige
Positieve zorg die er Positieve zorg die er haven’ (geweest)
is/was is bron van is/was is bron van
veerkracht veerkracht
1
, Psychopathologie ’22-‘23
Post-traumatische stressstoornis (= PTS)
A. BLOOTSTELLING
= Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld
op een (of meer) van de volgende manieren:
1. Zelf ondergaan hebben v/d gebeurtenissen.
2. Getuige zijn geweest
3. Vernemen dat de gebeurtenissen overkomen zijn aan iemand die belangrijk is voor
het kind (zoals een ouder, grootouder, broer of zus).
B. HERBELEVEN
= De aanwezigheid van een (of meer) van de volgende intrusieve symptomen die
samenhangen met de gebeurtenis(sen) en die zijn begonnen nadat de gebeurtenis(sen)
heeft (hebben) plaatsgevonden:
1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve ontregelende herinneringen aan de
gebeurtenis.
- NB: Bij kinderen kan er sprake zijn repetitief spel waarin thema's of aspecten
van de gebeurtenis(sen) tot uiting komen.
2. Recidiverende ontregelende dromen waarin de inhoud en/of het affect van de
droom samenhangt met de gebeurtenis(sen).
- NB: Soms is het niet mogelijk om vast te stellen of de beangstigende inhoud
samenhangt met de gebeurtenis(sen) .
3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of
handelt alsof de gebeurtenis(sen) opnieuw plaatsvindt(en).
- NB: Bij kinderen kan het voorkomen dat ze de gebeurtenis(sen) naspelen.
4. Intense of langdurige psychische ontregeling bij blootstelling aan interne of externe
prikkels die een aspect van de gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
5. Duidelijke fysiologische reacties op herinneringen aan de gebeurtenis(sen).
C. VERMIJDEN
= Een of meer van de volgende symptomen, die na de gebeurtenis(sen) beginnen of
verergeren, moet aanwezig zijn. Deze symptomen betreffen persisterende vermijding van
prikkels die geassocieerd worden met de gebeurtenis(sen):
1. Vermijding of pogingen tot vermijding van ontregelende herinneringen, gedachten of
gevoelens over, of sterk samenhangend met de gebeurtenis(sen).
2. Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan
de gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten,
voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen
over, of sterk samenhangend met, de gebeurtenis(sen).
D. VERSTOORDE EMOTIES EN COGNITIES
= Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de
gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis(sen) heeft (hebben)
plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:
2
, Psychopathologie ’22-‘23
1. Onvermogen om zich een belangrijk aspect van de gebeurtenis(sen) te herinneren
(d.i. dissociatieve amnesie en wordt niet veroorzaakt door andere factoren, zoals
hoofdletsel, of alcohol- of drugsgebruik).
2. Persisterende overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf,
anderen of de wereld (bijvoorbeeld "Ik ben slecht", " Je kunt niemand vertrouwen", "
De wereld is door en door gevaarlijk").
3. Persisterende vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van
de gebeurtenis(sen), die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de
schuld van geeft.
4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld angst, afschuw, boosheid,
schuldgevoelens of schaamte).
5. Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
- NB: Inclusief sterke verarming van spel.
6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen
- NB: Sociaal teruggetrokken gedrag vertonen.
7. Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren (zoals onvermogen om
geluk, voldoening of liefdevolle gevoelens te ervaren).
- NB: Persisterende afname van het uiten van positieve emoties.
E. HYPERACTIVATIE
= . Veranderingen in arousal en reactiviteit die samenhangen met de gebeurtenis(sen) en
zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals
blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken
1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen (met weinig of geen aanleiding),
gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of
voorwerpen (waaronder extreme driftbuien).
2. Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
3. Hypervigilantie.
4. Overdreven schrikreacties.
5. Concentratieproblemen.
6. Verstoring van de slaap (zoals moeite met in- of doorslapen of onrustige slaap).
F. DUUR
- Duur van de stoornis (criteria B, C, D en E) is langer dan één maand.
G. De stoornis veroorzaakt
- Klinisch significante ontregeling of beperkingen in relaties met ouders of
andere verzorgers, brussen, leeftijdsgenoten of met gedrag op school.
E. NIET
- De stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een
middel (zoals medicatie, alcohol) of aan een somatische aandoening.
OPMERKING: bij kinderen moet slechts 1 van beide clusters C (vermijding) of D (negatieve
veranderingen cognities of stemming) aanwezig zijn
Prevalentie PTSS bij kinderen en jongeren: 15,9% ontwikkelt PTSS na traumatische
gebeurtenis
3