Hout
1. Hout en bomen
1.1. Inleiding
1.2. Waarom hout?
1.3. Anatomie van de boom
Koolzuurassimilatie door bladgroenwerking = fotosynthese
De boom haalt met zijn wortels water met erin opgeloste mineralen uit de bodem. De
voornaamste minerale bestanddelen die de boom uit de grond haalt zijn verbindingen ven
de elementen stikstof, fosfor, kalium, calcium, zwavel, ijzer en magnesium. Dit neemt niet
weg dat ook andere elementen een rol spelen in de stofwisseling van de plant.
De bladeren van de bomen ontvouwen zich in de atmosfeer. Deze bestaat hoofdzakelijk uit
zuurstof, kooldioxide (CO2), stikstof en waterdamp: allemaal minerale stoffen.
De boom is echter een levend wezen, opgebouwd uit organisch materiaal , dat wilt zeggen
uit stoffen met ingewikkelde moleculen, bestaande uit koolstof-, zuurstof- en
waterstofatomen, alsook uit fosfor-, stikstof-, calcium- en zwavelatomen en anderen.
De grote vraag luidt wellicht:
“Hoe worden de door de boom uit de grond en de lucht getrokken minerale stoffen ongezet
in organisch materiaal?”
De omzetting berust op de fotosynthese, een fantastisch chemisch proces zonder hetwelk
geen leven op de aarde mogelijk is. Het water met de erin opgeloste minerale stoffen wordt
in de bodem door de wortels met de wortelhaartjes opgezogen. Dit is het onverwerkte sap,
dat uit de wortels opstijgt via de stam, de takken en de twijgen naar de bladeren door
hoofdzakelijk in het spinthout liggende kanalen, de zogenaamde houtvaten. Het spinthout is
het jonge hout tussen de bast en het kernhout. De bladeren van de bomen ontvouwen zich
in de atmosfeer.
De bladeren zijn de levende laboratoria van de plant, waarin organisch materiaal uit de
toegevoegde minerale stoffen wordt gemaakt. Door de huidmondjes (kleine openingen in de
opperhuid van het blad) dringt met koolzuurgas (kooldioxide) beladen lucht binnen in het
bladweefsel, waar in contact met bladgroen of chlorofyl (groene pigmentkorrels in de
bladcellen) het kooldioxide, de minerale stoffen en het water worden omgezet onder invloed
van het zonlicht in suikermoleculen, dienend voor de opbouw van levende organische stof
met ingewikkelde structuur. De bij deze fotosynthese vrijkomende zuurstof wordt
uitgescheiden in de lucht. De in het blad gemaakte organische moleculen worden in de vorm
van een waterige oplossing naar alle levende delen van de plant getransporteerd, waar ze
worden verbruikt voor de groei en de werking, het onderhoud en de reparatie van de
organen. Dit transport vindt plaats via een net van andere kanalen dan de houtvaten,
namelijk de bastvaten in de tussen het hout en de schors liggende bast.
Page 27 of 43
,Stamdoorsnede
Hoe dichter de ringen hoe compacter en sneller de boom gegroeid heeft. Hoe verder de
ringen van elkaar zijn hoe lichter en trager de boom gegroeid heeft en hoe beter.
Kijkend op de kopse kant van de dikke stam zien we, van binnen naar buiten
achtereenvolgens:
Kernhout. In het midden van de stamdoorsnede van een oudere boom zit het kernhout. Dit
is meestal zwaarder, harder en donkerder dan het spinthout eromheen. Het kernhout
bestaat uit afgestorven cellen van het spint. Bij een aantal houtsoorten, zoals berk, els,
haagbeuk en gewone esdoorn vinden we geen onderscheid tussen kernhout en spinthout.
Spinthout. Om het kernhout heen ligt het spinthout. Water met voedingsstoffen, wat de
boom uit de grond opneemt, wordt door het spinthout naar boven, naar de bladeren
gevoerd. De oude cellen in het spinthout sterven na verloop van tijd af en gaan dan over in
kernhout. Spinthout is meestal minder zwaar, zachter en lichter van kleur dan kernhout,
duidelijk te zien bij de taxus. Van vers gezaagde bomen is het vochtgehalte van het spinthout
meestal hoger dan van het kernhout.
Cambium. Buiten het spinthout en onder de bast ligt het cambium. Dit is het meest
“levende” gebied van de boom waarin de breedtegroei plaatsvindt door continue celdeling.
Bast. Over de cambium ligt de bast. Via de bast worden de afvalproducten van de bladeren
als sap naar beneden, naar de wortels afgevoerd. Aan de buitenkant van de bast sterven
continu cellen af en gaan dan over in schors.
Schors. De bast wordt afgedekt en beschermd door de schors. Omdat de schors dode
materie is gaat deze vaak scheuren en schilferen naarmate de boom in diameter groeit.
Page 28 of 43
, 1.4. Loofhout en naaldhout
Hardhout komt van loofbomen; deze zijn meestal in de winter bladverliezend. De term
hardhout zegt eigenlijk niets over de hardheid van het hout, want er zijn vele zachte
houtsoorten onder de loofbomen en ook harde houtsoorten onder de naaldbomen.
Zachthout komt van naaldbomen; deze zijn meestal ‘blad’-houdend.
Naaldbomen hebben soms schubvormige bladeren in plaats van naalden.
Houtstructuur van loofbomen
Houtvezels. De houtcellen van loofhout, aangeduid met houtvezels, zijn kleiner in lengte en
diameter dan bij naaldhout en hebben in verhouding een dikkere wand. In het algemeen zijn
de cellen in het vroeghout veel groter dan die in het laathout. Daarom is er een duidelijk
kleurverschil en tekeningen te zien in de jaarringen.
Houtvaten. Dit zijn –in de lengte en dikte- aaneengesloten cellen zonder tussenwanden, die
als buizen fungeren. Op het kopse vlak zijn deze met het blote oog te zien als poriën.
Inhoudsstoffen. Deze komen voor in de houtvaten van het kernhout als achtergebleven
droge resten van de sappen uit het spinthout. Ze geven het kernhout zijn karakteristieke
kleur.
Houtstralen. Dit zijn dwars op de jaarringen lopende bundels cellen. Bij loofbomen zijn deze
veel groter dan bij naaldbomen. Ze komen in grote verscheidenheid voor. Bij Europese eiken
zijn ze te zien als ‘spiegels’ op het kwartiers vlak.
Houtstructuur van naaldbomen
Tracheïden. Bij naaldhout zijn de houtcellen langgerekt en toegespitst (tot 3mm lang) en
worden tracheïden of ook vezels genoemd. De cellen in het vroeghout zijn dunwandig en
licht van kleur; de cellen in het laathout zijn dikwandiger en donkerder van kleur. De vericale
sapstroom van de ene cel naar de andere gebeurt door diffusie via dunne plekken, de
hofstippels in de celwanden. De cellen staan dus niet in open verbinding met elkaar. De
tracheïden zorgen voor de stevigheid van de boom en eveneens voor het opwaartse
watertransport in de boom.
Houtstralen. Dit zijn dwars op de lengterichting lopende dunne cellen die voor horizontale
sapstroom en opslag van reservevoedingsstof dienen. Ze worden ook wel parenchymcellen
genoemd. De houtstralen zijn te zien als fijne lijntjes op het kopse vlak, verlopend dwars op
de groeiring volgens de straal.
Harskanalen. Veel naaldhoutsoorten bezitten lange, in de lengterichting lopende fijne
harskanalen die gevuld zijn met nog vloeibare hars. Onder een loep (10x) zijn deze kanalen
op een dwarsdoorsnede te zien. Niet te verwarren met houtvaten bij loofbomen.
Page 29 of 43