D1: Sociale waarneming
Cognitieve schema’s
Attributie
Corresponderende inferentie theorie
Covariatiemodel
Impliciete persoonlijkheidstheorieën
Halo Effect, primacy effect, recency effect, gelijk aan mij effect
Projectie
Zelfvervullende voorspelling
1. Hoe vormen we een beeld van mensen?
Dit proces is immers de start van de meeste sociale interacties. Bewuste
en onbewuste processen zorgen ervoor dat wij ons heel snel een beeld van
iemand vormen, en dit beïnvloedt de verdere interacties. Hoe we gaan
reageren op iemand hangt immers af van het beeld dat we van die
persoon hebben.
2. De eerste indruk
Bij waarneming van mensen gaat het er ongeveer aan toe zoals in elke
waarneming: een zeer grote hoeveelheid aan prikkels wordt door ons brein
gefilterd tot een aantal patronen waar we een betekenis aan toekennen.
Bij sociale waarneming gaan we nog een stapje verder. De man met de
laptop die we zien vormt een ‘percept’; een zintuiglijke waarneming.
Zonder dat we daar enige moeite voor doen, gaan we dit percept
uitwerken: is het een handelsvertegenwoordiger, een professor, een
kaderlid,… Dit noemen we een ‘concept’.
Percept : de waarneming
- Uiterlijk
- Lichaamstaal
- Gedrag
Concept : de invulling gebeurt spontaan
- Niet met opzet
- Niet altijd bewust
- Zonder moeite / aandacht
- Zonder dat je het kunt tegenhouden
Waarop baseren we ons voor deze
eerste indruk?
Eerste indruk wordt gebaseerd op:
- uiterlijk
1
, - lichaamstaal
- gedrag
→ waarneming is cultuurgebonden
Mehrabian → Bel. regel
= 7-38-55 regel
Hij zegt dat een boodschap voor 7 procent bepaald wordt door de woorden (inhoud), 38
procent door de toon (intonatie) en 55 procent door lichaamstaal.
→ geldt enkel wanneer de boodschap ambigu is: intonatie en inhoud spreken elkaar tegen
Spontane beeldvorming:
We vormen ons vrij snel een beeld van een persoon, op basis van weinig
gegevens.
Hoe komt het dat we op basis van zo weinig informatie zo snel een
algemeen beeld vormen? Onze evaluatie gebeurt in milliseconden, en
loopt automatisch.
Met automatisch bedoelen we:
- Zonder dat het de bedoeling is
- Zonder dat je je er noodzakelijk van bewust bent
- Zonder dat het aandacht vergt
- Zonder dat je het tegen kunt houden
Cognitieve schema’s:
Cognitieve schema’s = innerlijke structuren over de wijze waarop
bepaalde zaken / gebeurtenissen samenhangen. (dingen die we meemaken maar ook zien
of horen)
3 Functies cognitieve schema’s : Roos vonk
- Schijnwerper : zorgen ervoor dat je aandacht naar de juiste zaken gaat.
- Gatenvuller : ontbrekende invullen met cognitieve schema’s
- Gedragswijzer: door activering van informatie weten we hoe we ons moeten
gedragen.
→ voordeel: snel en gemakkelijk
→ nadeel:
- Wat we winnen aan snelheid, verliezen we aan accuraatheid. Rode bultjes doen
al snel aan mazelen denken maar als de dokter iedereen met rode bultjes
onmiddellijk in quarantaine plaatst dan krijgen we een groot probleem.
- Cognitieve schema’s leiden ook tot stereotypering, veralgemeningen met een
betrekking tot groepen mensen. waarbij bepaalde kenmerken als ‘typisch’ worden
gezien voor elk lid, zonder onderscheid.
2
, Voorbeeld : trein
Schijnwerper : man / vrouw in kostuum
( conducteur )
Gatenvuller : ik moet mijn kaartje nemen
Gedragswijzer : neemt kaartje
Shooting experiment Correll:
Ze laten een grote groep Amerikaanse witte studenten een videospel
spelen. Daarin zien ze zwarte of witte mensen met een vuurwapen of een
onschuldig voorwerp. Ze krijgen als opdracht om op de knop ‘schieten’ te
drukken wanneer iemand een vuurwapen heeft, en op de knop niet
schieten wanneer iemand een ander voorwerp vasthoudt. De resultaten: bij
de witte mensen werden er ongeveer evenveel fouten gemaakt wanneer
ze gewapend of ongewapend waren. Bij de zwarte zien we veel meer
fouten dan gemiddeld wanneer ze ongewapend zijn, en veel minder fouten
dan gemiddeld wanneer ze gewapend zijn. De conclusie is dus dat er veel
meer geschoten werd op de zwarte, ongeacht of hij gewapend was of niet.
MAAR:
wanneer de jongeren uit de eerste proef de resultaten hadden gezien en de proef opnieuw
moesten doen dan viel het verschil ook weg.
Blijkbaar zijn onze schema’s dus flexibel, wanneer we er ons bewust van zijn.
Welke schema’s worden gemobiliseerd:
Belangrijkste factoren die de richting van onze schema’s bepalen:
Negatieve stimuli krijgen voorrang : Zoals al gezegd heeft de snelle evaluatie een adaptieve
waarde: een snelle evaluatie zorgt ervoor dat je snel kunt handelen. Iets positiefs vraagt
minder om dwingende actie dan iets negatiefs.
Cultuur : Specifiek gedrag zal in verschillende culturen verschillende schema’s activeren.
Twee mannen die hand in hand lopen lokt in West-Europa een ander schema uit dan in zeg
maar Indonesië.
Particuliere ervaringen : Een vrouw die ooit bedrogen is door een man, zal wellicht anders
gaan kijken naar mannen dan iemand die dit nog niet heeft meegemaakt.
Priming wil zeggen dat een recente gebeurtenis de toegankelijkheid van een bepaald
schema voor een bepaalde tijd zal verhogen.
Voorbeeld: experiment Higgins
→ resultaat: Het effect van de priming leidde ertoe dat groep A de man als
moedig en dapper ervoer, terwijl groep B hem een onverantwoord man vond.
Actuele gemoedstoestand : We kunnen dit een soort priming noemen, maar van een interne
aard. Ons humeur bepaalt voor een groot stuk hoe we dingen gaan interpreteren, waar we
naar gaan kijken, hoe we hiaten gaan opvullen.
3
, Persoonlijkheidseigenschappen : Naargelang je persoonlijkheid zullen andere schema’s
actief worden. Optimisten zien andere dingen dan pessimisten bijvoorbeeld. Heel wat
persoonlijkheidstheorieën tonen aan dat je, afhankelijk van één of meer
persoonlijkheidskenmerken, aandacht besteedt aan andere zaken.
Situatie : Tijdens carnaval zal je anders denken over een man in een berenpak op straat dan
tijdens een begrafenis.
3. Attributie
= gedrag verklaren
= een verklaring, oorzaak geven aan gedrag
→ naargelang je attributie, zal je situaties anders aanpakken.
Interne attributie: gedrag van een persoon toeschrijven aan deze persoon zelf
Externe attributie: we zijn gedrag toeschrijven aan een factor buiten deze persoon
Stabiele factoren: zaken die je vast interpreteert
Variabele factoren: zaken waarvan je denkt dat die kunnen veranderen
Intern Extern
Stabiel Persoonlijkheidstrekken, Systemen, structuren,
talenten, gebreken,… persoonlijkheid van
anderen,…
Variabel Fysieke en mentale Geluk, toeval, gedrag en
toestand, gedrag,… toestand van anderen,…
Spontane attributie versus intentionele attributie:
Spontaan = automatisch, activeert vooral een eigenschap.
Vb; hij is geslaagd, want hij had gemakkelijke vragen.
Intentioneel = we schrijven bewust een eigenschap toe aan een persoon.
Vb; sollicitatiegesprek, gesprek met begeleider, bewust kijken naar de
eigenschappen van de andere persoon.
Meest gemaakte fout:
Mensen hebben een heel sterke neiging om gedrag van iemand heel sterk intern en stabiel
te attribueren.
De corresponderende inferentie theorie van Jones en Davis:
3 variabelen :
Keuze : hoe meer dat iets iemand zijn eigen keuze is, hoe meer dat
je het aan de persoon zelf gaat toeschrijven.( intern attribueren )
4