Economie en sociaal werk
Hoofdstuk 1: definitie en begripsafbakening
1. Definitie: wat is economie?
Definitie economie: economie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als relatie tussen
doelen en schaarse middelen die op verschillende manieren worden aangewend.
Het woord economie komt van het Grieks. Het is een samenvoeging van de woorden ‘oikos’ (= huis)
en ‘nemein’ (=besturen) → ‘huishouding’
De definitie is gebaseerd op de homo economicus hypothese. In klassieke economische opvattingen (de
theorie van de rationele keuze) gaat men ervan uit dat de mens:
- Een rationeel wezen is
- Die handelt uit eigenbelang
- En streeft naar het bevredigen van behoeften met schaarse middelen
o Er zitten grote fouten in het homo economicus idee! Mensen maken nu eenmaal
denkfouten.
! Economie heeft met bijna alles te maken, maar omgekeerd zijn er weinig zaken die alleen maar met
economie te maken hebben !
Als men keuzes maakt, dan wordt er vaak alleen gedacht aan spectaculaire keuzes die effect hebben op
een grote groep of zelfs de hele wereldbevolking. Maar ook onze onbelangrijke, dagelijkse keuzes
maken deel uit van de studie van de economie.
➔ Schaarstehypothese (veronderstelling)
o Niet iedereen kan gelijktijdig zijn behoeften bevredigen, of je kunt als individu niet al je
behoeften bevredigen omdat de middelen schaars zijn
Definitie schaarste: schaarste is de omstandigheid dat iets in onvoldoende hoeveelheid beschikbaar
is.
- Voorbeeld: tijd kan schaars zijn. als je op vakantie gaat naar Spanje kan je de tijd die je daar
doorbrengt niet tegelijkertijd doorbrengen in Frankrijk of Italië.
Schaarste is NIET HETZELFDE als zeldzaam. Zeldzaamheid gaat over een absoluut tekort
- Voorbeeld: diamanten zijn zeldzaam omdat er in totaal een beperkte, uitputbare hoeveelheid
van is op aarde.
Schaarste is relatief. Dit wil zeggen dat het afhankelijk is van tijd (verleden, heden, toekomst) en ruimte
(hier, elders – ontwikkelingsland, ontwikkeld land, droge streek, vochtige streek, vasteland, woestijn,
bergen…) maar ook van voorkeuren, zelfbeheersing… die verschillen van persoon tot persoon.
,Kritieken op het homo economicus model:
- Zowel het gedrag van consumenten als producenten wordt verklaard met de theorie van de
rationele keuze. Maar (!) hier komt meer en meer kritiek op.
- Ontwikkelingen in de economie, psychologie, sociologie, antropologie… hebben aangetoond
dat menselijk gedrag niet (altijd) uitgaat van eigenbelang en rationaliteit. Menselijk gedrag is
vaak niet-logisch en eerder instinctief/intuïtief (Daniel Kahneman).
- Amartya Sen heeft onderzoek gedaan dat aantoont dat mensen ook vaak vanuit
rechtvaardigheid keuzes maken en niet zozeer vanuit rationaliteit!
o De institutionele economie: de mens laat zich ook leiden door instinctieve, biologische,
sociale, culturele maar ook morele factoren.
▪ Voorbeeld: Jan krijgt 100 EUR maar moet dit delen met Piet. Jan mag zelf kiezen
hoeveel hij aan Piet geeft, maar als Piet weigert, verliest Jan de 100 EUR. De
theorie van de rationele keuze zegt: Jan gaat zijn baten maximaliseren en
kosten minimaliseren. Dus Jan houdt 99 EUR en geeft 1 EUR aan Piet. De
veronderstelling is dat voor Piet 1 EUR meer is dan 0 EUR en hij dus zal
aanvaarden. In werkelijkheid verkoos Piet liever niets te ontvangen van een
bedrag dat als oneerlijk wordt aangevoeld. Door de weigering kon hij
bovendien de andere hiervoor straffen. Dat zou het gevoel van
rechtvaardigheid bevredigen. De werkelijke verdeling lag gemiddeld in de buurt
van 70/30.
2. Behoeften
Definitie economische behoefte: een economische behoefte is het aanvoelen van een welvaartstekort
en het verlangen naar een concreet middel om in dit tekort te voorzien.
Individuele behoeften: persoonlijke
behoeften die gerangschikt kunnen worden
volgens de graad van noodzakelijkheid.
- Primaire behoeften: houden
verband met het streven naar
zelfbehoud en overleven (eten,
drinken, dak boven het hoofd…)
- Hogere behoeften: houden verband
met ontplooiing (educatie, sport,
cultuur…) en het sociaal leven
(familie, vrienden…)
Collectieve behoeften: de mens leeft in groep, is een sociaal wezen die behoeften ervaart die enkel
collectief bevredigd kunnen worden: aanleggen van wegen, collectieve zelfverdediging, organiseren van
onderwijs… (voorbeeld: de kosten hiervan worden gedragen door de samenleving. De budgettaire
kosten voor onderwijs in Vlaanderen lopen op tot 8 miljard euro).
Economische behoeften worden bevredigd door:
- Economische goederen (stoffelijk)
- Economische diensten (onstoffelijk)
o Dit vraag een inspanning: arbeid/tijd/geld (voorbeeld: een IPhone kopen)
,Niet economische behoeften worden bevredigd door:
- Vrije goederen
o Hiervoor moet je geen inspanning doen (voorbeeld: lucht)
➔ Het onderscheid wordt gevormd door de schaarste.
Kenmerken van behoeften:
- ‘aangeboren’ (nature) én ‘aangeleerd’ (nurture)
- ‘onbeperkt’ karakter: tijdelijk verzadigbaar (tijd en ruimte), maar herhalen (veelvuldig en
vermenigvuldigbaar)
o Voorbeeld: als je honger hebt, ga je eten, waardoor je honger verdwijnt. Na enige tijd
krijg je opnieuw honger en is de behoefte aan eten er opnieuw.
- Zijn te rangschikken, maar rangschikking is onderhevig aan snel wijzigende omstandigheden
(tijd, ruimte, voorkeuren)
- Veranderlijk in de tijd
- Waardevrij?
3. Het allocatievraagstuk
Met schaarse middelen oneindige behoeften bevredigen geeft een keuzeprobleem →
allocatievraagstuk. Vier hoofdvragen:
- Wat moet er geproduceerd worden en in welke hoeveelheden?
- Hoe moet er geproduceerd worden, welke combinatie van de productiefactoren arbeid,
kapitaal en natuur zetten we in?
- Waar moet er geproduceerd worden?
- Wie krijgt welk deel van de productie nu en in de toekomst?
Optimale allocatie (= toebedelen) → de producenten moeten op technische doelmatige wijze die
goederen en diensten leveren die de consumenten de grootst mogelijke behoeftebevrediging
opleveren.
- Technisch doelmatig: met minimum aan middelen een maximale productie (= efficiëntie)
- Economisch doelmatig: eindproducten moeten maximale bevrediging geven (= effectiviteit)
Opportuniteitskosten → de baten die je misloopt door productiefactoren voor een bepaald proces in te
zetten (voorbeeld: je hebt meel, bloem, machines en mensen. Als je die gaat combineren om
bijvoorbeeld brood te bakken, dan ga je die niet meer kunnen combineren om pizza’s te maken. Je hebt
dus altijd een opportuniteitskost → ‘kiezen is verliezen’).
4. De productiefactoren
Economische goederen worden geproduceerd met behulp van productiefactoren. Er zijn drie grote
groepen productiefactoren:
- Natuur: natuurlijke hulpbronnen (natural resources) die in combinatie met andere
productiefactoren arbeid en/of kapitaal economische goederen kunnen creëren. Natuurlijke
hulpbronnen zijn ongelijk verdeeld onder landen en regio’s.
o Bossen, aardolie, gas, landbouwgrond
o Naast inputfunctie ook woonfunctie, ruimtefunctie, recreatiefunctie…
, - Arbeid: elke menselijke activiteit die in het productieproces wordt geleverd. Dit kan geschoolde,
ongeschoolde, uitvoerende, leidinggevende… arbeid zijn.
o Human capital of menselijk kapitaal verwijst naar de kennis, vaardigheden en ervaring
van arbeidskrachten. Hierin wordt geïnvesteerd via onderwijs, vorming, training en
opleiding. De overheid gaat opleidingen aanbieden/promoten op de werkplaats.
▪ Natuur en arbeid zijn oorspronkelijke productiefactoren
- Kapitaal: alle hulpgoederen die we gebruiken om te produceren (machines, gebouwen,
infrastructuur, geld…). De door de mens zelf voortgebrachte productiefactor. Dit is een
afgeleide productiefactor. We moeten kapitaalgoederen eerst zelf produceren om daarna te
kunnen gebruiken.
5. De economische huishoudingen
Drie grote groepen:
- Gezinnen
o Consumeren goederen en diensten
o Productiefactor (arbeid en kapitaal [beleggen])
o Kunnen ook gemeenschappen, vzw’s… zijn
- Bedrijven
o Produceren goederen en diensten
o Gebruiken productiefactoren die ze van de gezinnen halen
o Zowel profit als non profit (5 p’s)
- Overheden
o Leggen de spelregels op
o Overheden gaan ook goederen kopen en dingen produceren
6. De soorten economieën
6.1. De vrijemarkteconomie
- Liberale gedachtengoed → individuele vrijheid is het hoogste goed
- Beslissingen worden genomen op het individuele niveau
- Concurrentie tussen consumenten en producenten
- Allocatie gebeurt op basis van prijsmechanisme. De concurrentie tussen vraag en aanbod gaat
zorgen voor een evenwichtsprijs.
6.2. De centraal geleide economie
- Vandaag geen centraal geleide economie meer, maar heeft vandaag wel veel impact op de
gecorrigeerde markteconomie
- Het algemeen belang is het hoogste goed
- Beslissingen worden genomen op het groepsniveau (plan)
- Vergoedingen en prijzen van de productiemiddelen worden bepaald door de overheid
- De overheid bepaald ook hoeveelheden en heeft productie in handen
- Nadeel: zaken worden teveel geproduceerd en worden te laag geprijsd
6.3. De gecorrigeerde markteconomie/gemengde economie
- De meeste landen kennen vandaag een vorm van gecorrigeerde markteconomie