Biologische psychologie I inleiding: samenvatting
Praktisch: HOC + zelfstudie (externe bronnen die helpen om de leerstof diepgaander te verwerken,
bv. dissecties van o.a. het brein) -> zelfstudie is niet verplicht, maar helpt wel op een
onrechtstreekse manier om leerstof te verwerken.
-> alle lessen zijn opgenomen: mogelijkheid om online lessen te raadplegen.
-> studiemateriaal: ‘Physiology of behavior’ kan helpen! (handboek aan rechterkant is optioneel).
Slides zijn op zich genoeg.
-> bij vragen: les, ‘discussies’, Kris.Baetens@vub.be
Inhoud cursus: 4 grote topics
° evolutie en gedragsgenetica
° macrostructuur van het zenuwstelsel (wat je kan zien met je blote oog)
° structuur en functies van cellen van het zenuwcellen (microstructuur)
° onderzoeksmethoden in de biologische psychologie
Evaluatie: schriftelijk examen met verhoogde cesuur (multipule choice)
Lezen: géén exacte vragen op examen:
1. Waarom biologische psychologie?
= stelling: ‘ben ik mijn lichaam?’ -> nee, maar gerichter antwoord op zoeken.
Nansy en Harry: typsich vlaams koppel, ergens in de 60j. Hebben kinderen en kleinkinderen.
Vrouw kookt. Dag na dag routine: mensen zijn blij met elkaar, maar niet super spannend.
Maar er gebeurt iets: Harry zet zijn computer op thuis na het werk, wat normaal niet het
geval is. (pornosides) Maar Harry neemt ook rare aankopen mee van de winkel: vaak heel
dure zaken. Dit tolereert ze. De druppel: Harry begint over het pijn doen van zijn kleinkind.
Nancy stelt voor om naar de dokter te gaan. ‘Ik herken mijn man niet meer’. Hij ondergaat
een MRI-scan: tumor in prefrontale cortex. Paar maanden na operatie: leven is terug zoals
vroeger.
-> hersenletsels leiden tot een ingrijpende verandering van de persoonlijkheid van een
individu. Maak die fysieke aandoening (bv. tumor) ongedaan, en de persoon wordt terug
hetzelfde. Dit gebeurt relatief frequent. Afhankelijk van waar in het brein krijg je andere
persoonlijkheidstrekken, bv. zoals agressie, impulsiviteit (impulscontrolestoornissen) ->
schade aan prefrontale cortex; ander deel: juist het tegenovergestelde zoals bv obsessief-
compulsief gedrag. Op grond van waar de tumor zich bevindt, kan je voorspellingen doen
over hoe de persoonlijkheid zich gaat veranderen.
-> Grote verwevenheid/verbondenheid tussen psyche en lichaam:
= het lichaam (materie: het heeft een gewicht, je kan er tegen duwen: het lichaam wordt
geregeerd door biologische processen: om te begrijpen hoe dit werkt heb je biologie nodig)
+ psyche (dingen zoals waarnemingen, gedachten, gevoelens, dromen,...)
=> intuïtief denken wij dat die dingen niet samen kunnen vallen, omdat dit twee andere
zaken zijn. Als we zeggen dat lichaam en geest één is, dan wilt dat zeggen dat geest eindig is.
BV. Harry: hersentumor (fysieke verandering in het lichaam) -> veroorzaakt
persoonlijkheidsverandering.
BV. materie innemen zoals LSD (zandkorrel) -> veroorzaakt veranderingen in het zicht (visuele
hallucinaties)
BV. Trolley-probleem: vaak gebruikt bij ethiek: je staat aan een hendel: er komt een tram
1
,aan. Als je niet ingrijpt, verplettert de tram 5 mensen. Je kan de hendel omtrekken, dan
wisselt de tram van spoor, maar er wordt wel één persoon gedood. Ga je aan de hendel
trekken of niet? Er is geen juist of fout.
-> Wel: 5 mensen dood vs 1 mens dood: utilitaire benadering van moraal: ik ben verplicht om
aan die hendel te trekken.
-> Niet: ik heb geen verantwoordelijkheid dat die 5 mensen dood gaan, maar als ik de hendel
omtrek heb ik wél verantwoordelijkheid.
Andere richting is ook mogelijk: veranderingen aan de psyche, weerspiegelt zich in fysieke
veranderingen.
Bv. filmpje is geen fantastische resolutie, maar hoe is dit filmpje tot stand gekomen? Het is
geproduceerd door een computer. (linkerkant is wat proefpersoon ziet -, rechterkant is wat
de computer (bij MRI-scan) denkt dat de persoon ziet o.b.v. hersenactiviteit). Enkel mogelijk
door heel systematisch verband tss wat je ziet en hoe de neuronen reageren.
=> correspondenties in twee richtingen: belangrijk om af te vragen doorheen de cursus over
welke pijl het gaat.
(Neuro)wetenschappers: ‘vallen lichaam en geest samen?’, antwoord ‘ja’. – onderscheid
wordt dan heel moeilijk om uit te leggen.
= Materieel monisme (materieel= fysiek) (mono= één) (isme= iets dat samenhangt).
Tegenovergestelde is immaterieel monisme: ‘er is alleen maar iets spiritueel’ (Boeddhisme)
Dualisme: onderscheid tussen lichaam en geest.
Verwevenheid: alle subsystemen (hormonaal, spijsvertering, cardiovasculair, neuraal,...) van
het lichaam hangen heel erg samen met elkaar. (bv. voor een groot publiek spreken: zweten,
hartslag verhoging,..) Dit hoort ook samen met het gedrag. Vandaar de naam ‘biologische
psychologie i.p.v. inleiding tot de neurologie’.
-> weerspiegeld in de taal: wat is ‘moe zijn’ Wat is slapen? Beschrijf je een psychische of
fysieke toestand?
Specifiek voor het zenuwstelsel: klassieke studie Hubel en Wiesel: kat waarin ze elektroden
implanteren. (elektroden is een meetinstrument) Actief neuron = vurend neuron: het geeft
een signaal. Ze onderzoeken het verband tss het vuren van de neuronen en wat de kat te
zien krijgt. De kat krijgt de verboden toegang verkeersborden te zien. Rechts is het vuren van
de neuronen.
Horizontale lijn: geen vurend neuron. Naarmate het project roteert, neemt de vuurratio toe,
maximaal bij een verticale positie.
“Dit neuron ziet oriëntatie”, is wat men zou kunnen concluderen, maar het neuron maakt
deel uit van een netwerk. Dit netwerk in zijn geheel is tot staat tot zien, maar het neuron op
zich doet niets. Haal het neuron weg, leg het in een schaaltje en dit neuron doet niets: het
kan geen licht registreren.
Biologie: je bent een organisme (een open systeem: je wisselt voortdurend materie en
energie uit met de omgeving) (bv. zintuigen). Omgeving is voortdurend veranderlijk (omdat
je je verplaatst in de tijd -bv winter, zomer- of in plaats. Dit geldt ook voor ons lichaam.
bv. natuurlijke slaapcyclus: in donkere kamer: mensen hanteren ong. 24u cyclus -> interne
klok. Dit heeft te maken met de rotatiesnelheid van de aarde rond haar as. Grootste
slaapproblemen zijn aan polaire regio’s: sommige delen van het jaar is het overdag hele tijd
2
,donker). (Dicht bij de polen: seizoensdepressie en winterdepressie)
= evolutietheorie (uitgebreid kader om info uit te halen hierrond)
Grafiek: Liedjes die een verwijzing maken naar natuurlijke omgeving; Hiervan wordt een
gemiddelde gemaakt. Conclusie: frequentie van verwijzing naar natuurlijk omgeving neemt
af, decennium na decennium.
-> Mensen gaan zich in toenemende mate beschouwen als iets dat los staat van de natuur.
We trekken ons er minder van aan. (attitude kan beïnvloed worden)
Waarom biologische psychologie, concreet: het is een fundamenteel kader (je moet het
begrijpen omdat alle andere subdisciplines hier gebruik van maken).
* fundamentele kaders en perspectief, ook cruciaal voor andere domeinen
(ontwikkelingspsychologie, cognitieve psychologie, klinische psychologie, maar ook AI,
ethiek en recht,...)
*Nog belangrijker voor bepaalde specialismes, vb. klinische neuropsychologie.
Belang in diagnostiek en interventies.
Bv. Mirror box: mensen die een lichaamsdeel verliezen, krijgen soort van ‘verkramping’ aan
de arm die er niet meer is. Spiegel zetten voor arm die wel beweegt is gemakkelijk te
verwarren met de illusie dat je andere arm er nog is. Dit zou ervoor zorgen dat de
fantoompijn vermindert/stopt.
*Multidisciplinair werk (bv. psychofarmacotherapie)
*Kritische zin! (studie met MRI scan van een dode zalm: belangrijk om inzicht te hebben in
biologische psychologie)
geen leerstof: geen examenvragen!
3
, DEEL 1: Evolutie en gedragsgenetica
1)Evolutie:
- definiëring perspectief (grondwaarden natuurlijke selectie, selectie, psychologische
relevantie)
- primaten
- homo sapiens sapiens (kenmerken, exceptioneel brein, neotenie, pruning, wat levert het
op?)
- evolutionaire psychologie
2)Gedragsgenetica:
- erfelijkheidsfactoren (heritabiliteit, tweelingen, adoptie)
- moleculaire genetica (menselijk genoom, genen, overeenkomsten tussen soorten,
onderzoeksstrategieën)
- uitdagingen in interpretatie (groepsgebonden, gen-omgeving interacties)
- conclusies
1. Evolutie:
1.1. Enkele stellingen:
‘evolutie = wet van de sterkste’ (nee)
‘mensen stammen af van apen’ (nee, maar we delen een gemeenschappelijke
voorouder!)
‘homoseksualiteit is per definitie onnatuurlijk, want onverenigbaar met evolutie’
‘moderne mensen en neanderthalers zijn genetisch meer dan 99% identiek’
‘mensen hebben van alle dieren in verhouding tot hun lichaam het grootste brein’
1.2. Definiëring perspectief:
Grondvoorwaarden om te spreken over natuurlijke selectie:
1. Overerving van eigenschappen.
(bv. blond haar, zwarte haren, blauwe ogen meekrijgen van ouders)
2. Variatie: Niet iedereen is hetzelfde. Er bestaat variabiliteit in deze eigenschappen
(onder andere via mutatie: genetisch materiaal van ouders wordt overgeschreven,
waarbij kans op fouten is. Mutatie is een fout bij het overschrijven) Bv. nakomeling is
niet levensvatbaar. (vaak negatieve gevolgen bij mutatie)
3. Selectie: sommige van deze eigenschappen hangen in een bepaalde context
samen met groter reproductief succes
(bv. in bepaalde context is blond haar bevooroordeeld t.o.v. zwart haar -> zoals in
warme gebieden)
Selectie is NIET gelijk aan ‘the survival of the fittest’!
Beter is om te spreken van natuurlijke selectie.
Voorbeeld: een soort van kevers kan twee kleuren aannemen: groen en oranje. De
belangrijkste soort (predator-vogel) die de kevers opeet vindt dat de groene kevers er
lekkerder uitzien. Omdat er meer groene kevers opgegeten wordt, wordt een oranje
kever in het voordeel gesteld. Enkele voorplantingscycli later: groene kevers kunnen
uitsterven en krijgen alle kevers een oranje schild. = “natuurlijke selectie”.
Veranderlijkheid van omgeving is belangrijk.
4