Algemene psychologie
Hoofdstuk 6: Conditionering en leren
Behaviorisme
Volgens behavioristen worden mensen geboren met een ‘tabula rasa’. Dit is een soort blanke schijf in de hersenen, er
bevindt volgens hen niets in de hersenen bij de geboorte. Alle gedrag is gevolg van associatief leren (klassieke en
operante conditionering.
Inleiding
Leren is een PROCES waarbij gedrag wordt aangepast op basis van ervaringen. We bespreken drie types: klassieke
conditionering, operante conditionering en observationeel leren. Conditioneren is dus een specifieke vorm van leren.
Leren is een proces waarbij informatie (meestal impliciet) in het ‘geheugen’ komt. Het geheugen is een ‘virtuele
plaats’ waar herinneringen worden opgeslaan (al is dit dus een zeer gedistribueerde plaats), en dat neemt vele
vormen aan…
Klassieke conditionering
Pavlov: Klassieke conditionering werd voor het eerst bestudeerd door Pavlov en wordt daarom ook wel pavloviaanse
conditionering genoemd. Pavlov was een fysioloog die de werking van het zenuwstelsel en de spijsvertering
onderzocht. Hij ontwikkelde een methode die het mogelijk maakte om de processen in de spijsverteringsorganen
continu te registreren. Daardoor kon hij nagaan hoe de secretie van spijsverteringssappen veranderde tijdens de
verteringscyclus. Tijdens zijn werk stelde Pavlov vast dat veel processen reflexmatig uitgelokt worden. Als voedsel op
de tong gelegd wordt, dan beginnen klieren in de mond speeksel af te scheiden. Als voedsel in de maag terechtkomt,
dan begint de maag sappen af te scheiden. Voor dit baanbrekend onderzoek kreeg Pavlov in 1904 de Nobelprijs voor
fysiologie en geneeskunde.
Bij zijn onderzoek stuitte Pavlov op een merkwaardig fenomeen: dikwijls begonnen de organen van zijn proefdieren
al sappen af te scheiden voordat het voedsel het orgaan bereikte. Na een tijdje begon de hond zelfs al te kwijlen
zodra hij de voedselbak zag. Pavlov noemde dit verschijnsel een ‘psychische reflex’, veroorzaakt door voedselstimuli
op een afstand van het dier. Zijn onderzoek, dat we verderop bespreken, deed hem besluiten dat het dier niet om
een ‘subjectief gestuurd fenomeen’ ging, maar om reflexief gedrag dat wetenschappelijk bestudeerd kon worden.
De inzichten van Pavlov
Speekselafscheiding bij het waarnemen van een signaal: Pavlov bestudeerde de psychische reflex op dezelfde
natuurwetenschappelijke manier als hij alle andere reflexen onderzocht. Om er zeker van te zijn dat de experimenten
onder gecontroleerde omstandigheden plaatsvonden, werd een hond in een geïsoleerd kooi geplaatst, werd het
toedienen van voedsel aangekondigd door een neutraal signaal (de bel van Pavlov) en kreeg hij het voedsel van een
procedure die een collega ontwikkeld had om de afscheiding van speeksel te registreren zonder al te veel ongemak
voor de hond.
De basisbevinding van Pavlov is algemeen bekend. Nadat hij een aantal keer de bel had laten rinkelen kort voor het
voedsel toegediend werd, begon de hond al speeksel af te scheiden bij het horen van de bel. Dit is een
schoolvoorbeeld van leren: het samen voorkomen van de bel en het voedsel leidde tot een relatief permanente
verandering in gedrag ten gevolge van ervaring. Overigens is het goed om weten dat Pavlov niet echt met een bel
werkte, Pavlov gebruikte andere signalen om het voedsel aan te kondigen.
Bij het vroegere werk van Pavlov over de spijsvertering ging het vooral om reflexmatige processen, reacties die
automatisch uitgelokt werden door een stimulus. Pavlov noemde een dergelijke automatische reactie een
ongeconditioneerde respons (OR), een reactie die zonder voorafgaand leerproces uitgelokt wordt door een
ongeconditioneerde stimulus (OS). Een hond begint reflexmatig te kwijlen (OR) wanneer voedsel op de tong gelegd
wordt (OS).
Het belgeluid was aanvankelijk een neutrale stimulus. Het werd door de hond
opgemerkt, maar lokte enkel een alertheidreactie uit. Nadat het geluid een
aantal keren met het voedsel gecombineerd was, gaf het aanleiding tot
speekselafscheiding en werd het geluid van de bel een geconditioneerde
stimulus (CS) die een geconditioneerde respons (CR) veroorzaakte. Hoewel
zowel de ongeconditioneerde als de geconditioneerde reactie in het
, experiment bestond uit kwijlen, maakte Pavlov een onderscheid tussen deze twee reacties, omdat ze bij nauwkeurige
meting zelden aan elkaar gelijk waren.
Samengevat is klassieke conditionering een procedure waarbij een oorspronkelijke neutrale stimulus gecombineerd
wordt met een ongeconditioneerde stimulus (OC) die een automatische reactie uitlokt. Als gevolg van deze CS-OS-
koppeling, begint de CS na verloop van tijd een respons (CR) uit te lokken die lijkt op de OR.
Kenmerken van klassieke conditionering
Verwerving: Het proces waardoor een geconditioneerde stimulus een geconditioneerde reactie gaat uitlokken, wordt
verwerving genoemd.
Klassieke conditionering wordt bij de mens bestudeerd aan de hand van het
ooglidreflex-onderzoek. In dit experiment werd bij elke beurt wat lucht op het
rechteroog geblazen (OS); proefpersonen knipperde hierop meestal met hun oogleden
(OR). Meteen voor het pufje was een korte toon (CS) te horen. De mate van
conditionering werd gemeten door te kijken bij hoeveel
proefpersonen de knipreactie optrad tijdens een beurt waarin
alleen de CS (toon) aangeboden werd zonder de luchtpuf.
Op de grafiek zie je dat de kans op een CR steeg gedurende de eerste 30 beurten, hoewel die
nooit hoger kwam dan 40 procent. Een andere, verassende bevinding in deze studie was dat de
verwerving bij normale proefpersonen dezelfde was als bij personen met een extreem
geheugenverlies (anterograde amnesie) die niets konden onthouden.
De duur van de verwervingsfase hangt van een hele reeks factoren af. Een van de belangrijkste factoren is de
intensiteit van de OS en de ermee gepaard gaande OR: hoe intenser de OS hoe korter de verwervingsfase. Bij
traumatische gebeurtenissen is één OS soms voldoende. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mensen die na een auto-
ongeval (OS) en de bijhorende verwondingen (OR) niet meer in een auto durven stappen omdat he zien van een auto
voor het een CS geworden is die angst (CR) oproept.
Extinctie en spontaan herstel: Op de grafiek hierboven zien we nog een ander fenomeen. Als na een
verwervingsfase, de CS herhaaldelijk aangeboden wordt zonder de OS, dan vermindert de Cr geleidelijk. Dit proces
wordt extinctie van de geconditioneerde respons genoemd. Extinctie (of uitdoving) is de verzwakking van de CR die
optreedt als de CS herhaaldelijk zonder de OS aangeboden wordt. Toen Pavlov stopt met eten te geven na het
belgeluid verminderde de speekselsecretie bij het horen van de bel.
Betekent extinctie dat de conditionering helemaal tenietgedaan wordt en dat de hond van Pavlov eerst iets geleerd
heeft en dit daarna opnieuw afgeleerd heeft? Twee bevindingen suggereren dat dit niet het geval is. De eerste
bevinding is het fenomeen van het spontane herstel. Pavlov stelde vast dat een hond die na een extinctiefase niet
meer kwijlde bij het horen van de beltoon, de volgende dag dikwijls toch weer begon speeksel af te scheiden
wanneer hij in de testkooi geplaatst werd en het geluid hoorde. Er waren meerdere extinctiesessies nodig voordat de
hond geen spontaan herstel vertoonde na een tijd niet meer getest te zijn. De tweede bevinding die erop wijst dat
klassieke conditionering niet ‘afgeleerd’ wordt tijdens extinctie, is de vaststelling dat een dier of een mens na een
extinctiefase gewoonlijk snel opnieuw te conditioneren is. Een of twee beltonen gevolg door voedsel waren genoeg
om de hond van Pavlov weer te doen kwijlen, zelfs na herhaalde extinctiesessies. Op basis van deze bevindingen
hebben onderzoekers besloten dat extinctie een leerproces niet tenietdoet, maar alleen onderdrukt.
Stimulusgeneralisatie en stimulusdiscriminatie: Een respons die op een specifieke stimulus geconditioneerd werd,
komt ook voor bij andere, gelijksoortige stimuli. Dit proces heet stimulusgeneralisatie: de CR bij een bepaalde CS
generaliseert zich naar andere stimuli die een grote overeenkomst met de CS vertonen. Het fenomeen van
stimulusgeneralisatie kan geïllustreerd worden aan de hand van een persoon die door een grote hond (vb. Deense
dog) gebeten is. In zo’n geval is de kans groot dat die persoon nadien een verhoogde angst of alertheid zal voelen,
niet alleen bij die ene hond, maar ook bij andere Deense doggen en misschien zelfs bij alle andere grote honden.
Anderzijds is een te sterke stimulusgeneralisatie ook niet goed, want dan zou je bijvoorbeeld bang worden voor
kleine Schotse terriër na gebeten te zijn door een Deense dog of zou je angst hebben om uit je huis te komen nadat
je in een verre stad eens overvallen werd. Het proces dat beschermt tegen overgeneralisatie heet
stimulusdiscriminatie, waarbij men leert dat sommige CR’en wel gevolgd worden door de OS en de OR en andere
niet. Stel dat een Deense dog je gebeten heeft, dan is da kans groot dat jij je op basis van stimulusgeneralisatie
ongemakkelijk voelt bij Deense doggen en alle andere grote honden, bijvoorbeeld ook een sint-bernardshond die je