Economie B
Examen:
40 MPC vragen en één open vraag, 3uur de tijd. Open vraag: mss wel 9 tot 10 onderdelen…
Open vraag staat op 1/3 van de punten. Bedoeling vooral dat je begrijpt
DEEL I: Publieke Economie
Economen denken steeds de markt leidt tot een maximale welvaart (maximaal producenten
en consumentensurplus). In de realiteit een aantal problemen zoals armoede, klimaat, drugs,
slechte vrienden, te weinig keuze, teveel keuze, … Marktwerking gaat gepaard met een
aantal nare gevolgen eg. milieuproblemen, gevolgen voor de verdeling (van inkomens,
armoede), economische crisissen, laagconjunctuur. Marktwerking dus niet altijd maximale
mschij welvaart.
Markten zijn niet perfect, dus marktwerken kan leiden tot een minder leuk resultaat.
Dus: markten werken (leiden tot maximale welvaart) onder bepaalde voorwaarden:
- Geen marktfaling
- Rationaliteit en perfecte informatie
Hoe denken economen hierover? Welke probl, de redenering,…
Hebben we een overheid nodig? Zijn er andere opl?
Dit is publieke econom. Start zeer sterk micro-econom maar daarover gaan we normatief
oordeel vellen.
Overzicht
Publieke economie
1. Introductie
2. Argumenten
‒ Minimale staat
‒ Allocatie Deel 6 H18 – H19 – H20
‒ Distributie Deel 6 H 21
‒ Stabilisatie Deel 7
3. Overheidsfaling
4. Gevolgen van ingrepen Deel 2 H7
5. Openbare financiën
(Macro-economie) Deel 7
Voor het examen zijn de slides het belangrijkste!
Overheid is belangrijk voor de ot stand koming van het marktresultaat.
Allocatie zoals milieuvervuiling, distributie eg ongelijkheid, stabilisatie eg conjuctuurcycli die
verschillen en daar moet de overheid steeds op inspelen of niet?
A. Introductie
̶ Herhaling Micro-economie
̶ Aantal observaties
̶ Publieke economie:
̶ Leveren markten steeds maximale welvaart op? Neen.
1
, ̶ Als markten falen: hoe oplossen?
̶ Rol voor de overheid?
̶ Te begrijpen:
̶ Waarom falen markten
̶ Hoe ingrijpen
̶ Beoordeling van ingrepen
A. Micro-economie: achtergrond de markt en marktwerking
̶ 1e semester
̶ Stijn Goeminne
̶ Marktwerking en marktevenwicht
̶ Gedragingen van marktpartijen
̶ Marktevenwicht: leidt tot hoogste maatschappelijke welvaart maw
̶ consumentensurplus
̶ producentensurplus
̶ Totaal surplus CS + PS en die is maximaal!
̶ “Invisible hand”: geen overheid nodig om tot evenwicht te komen, onevenwicht
wordt dus snel en automatisch weggewerkt in micro-econ. De markt werkt vanzelf en
levert de best mschij situatie op.
̶ MAAR: onder voorwaarden
B. Marktefficiëntie
̶ Vraagcurve is de ‘Marginale Bereidheid tot Betalen curve’ (MBTB) wat wil zeggen dat
je kan aflezen hoeveel de consu bereid is te betalen voor een extra eenheid. Gaat dus
over marginaal concept, bijkomende eenheid. Hier voor 10 eenheden wil consu
8euro betalen. Voor 20 eenheden wil consu 6 euro betalen. Dus we lezen die van
beneden naar boven!
̶ Aanbodcurve is de ‘Marginale Kosten curve’ (MK) van ondernemingen, verloopt
stijgend. Voorbeeld 10 eenheden kost 2,5 euro om te produceren. Weerspiegelt
marginale productiekost ondernemingen.
̶ Marktevenwicht, gelijkheid van de drie dingen:
̶ MBTB = MK = P
̶ CS = boven P onder V
̶ PS = onder P boven A
marktevenwicht = pareto efficiëntie
C. Pareto efficiëntie
̶ Pareto efficiënte allocatie (met allocatie is gelijk aan toewijzing)
̶ “Een toestand in de economie of de samenleving is Pareto-efficiënt indien het
niet mogelijk is een verandering door te voeren waarbij de welvaart van één
2
, individu toeneemt zonder dat de welvaart van ten minste één ander individu
afneemt”
̶ Abstract begrip, maar a priori wenselijk om Pareto verbeteringen na te streven in
samenleving
̶ Feit dat 1 individu verbetert zonder dat je iemand anders in de vel snijdt, mag dus
niet ten koste gaan van iemand anders.
̶ Vilfredo Pareto (Italiaans-Duitse liberaal) 1848-1923
en.wikipedia.org/wiki/Vilfredo_Pareto
D. Markten en pareto-efficiëntie
̶ Handel
̶ Marktpartijen beschikken over goederen
̶ Kunnen deze goederen ruilen
̶ Ruil is vrijwillig
=> Marktpartijen ruilen enkel als ze er beiden op vooruit gaan daarom zorgt
Handel voor Pareto-verbeteringen
̶ Voorbeeld Bertel en Stijn
̶ Bertel: heeft enkel brood ter beschikking => nut = 10, maar heeft dorst
̶ Stijn: heeft enkel water ter beschikking => nut = 10, maar heeft honger
̶ Ruilhandel
‒ Bertel geeft brood en ontvangt water
‒ Stijn geeft water en ontvangt brood
̶ Analyse van Pareto-efficiëntie aan de hand van de ‘Paretogrens’
E. De paretogrens
B en S hebben elk een nut gelijk aan 10, punt a. Ze bezitten goederen die ze kunnen ruilen.
Ze ruilen enkel als hun welvaart niet daalt. GEEL AANGEDUIDE VIERHOEK geeft alle mogelijke
P verbeteringen weer. De ene gaat erop voorruit en de ander ook. Vb. stijn die erop
voorruitgaat zonder dat Bertel achteruitgaat, is ook P- verbetering! Punt a is NIET P-E.
Paretogrens: alle mogelijke combinaties van bereikbare nutniveaus. Die grens zorgt ervoor
dat punt a niet P-E is want zoals productiemogelijkhedencurve, er is meer mogelijk.
Concreet: de paretogrens geeft alle mogelijke bereikbare combinaties van nutsniveau’s van
allebei. Het is dus mogelijk om verder dan punt a te bereiken. Het is dus mogelijk om naar
een situatie te gaan op de lijn waar een Pverbetering is. Alles onder paretogrens, boven en
rechts van punt a zijn bereikbare Pverbeteringen. Punt b is een P-E allocatie. Duideijk
Pverbetering want ligt op die Pgrens. Het is niet meer mogelijk een hoger P-E te krijgen
omdat we op de grens zitten. Handel leidt tot P-E. Maar stel nu: punt e, ligt tussen b en a.
We evolueren richten max welvaart maar bereiken hem niet, bereiken dus Pgrens niet. Is
dus niet P-E want ook vanuit punt e verbetering mogelijk! Dus nog geen P-E allocatie. Punt e,
daar gaat publiek economie over.
Opmerking:
P-E allocatie is relatief tov referentiepunt. Alles wat rechts en
boven het punt licht is een Pverbetering. Punt b is een
Pverbetering tov a maar niet tov c.
Opmerking 2: er zijn veel P-E punten, die zijn niet pareto
vergelijkbaar. Vergelijk b en d… die kun je dus niet vergelijken
3
, op pareto-vlak. Situatie d is leuk voor Bertel maar in mindere mate voor Stijn. Op ethisch,
ongelijkheidsvlak, is punt b beter. Dan spreken we over distributie, herverdeling.
Allocatiebeleid gaat altijd over hoe moeten we naar Pgrens. Allocatief oogpunt = op Pgrens,
ookal is het ongelijke situatie. Vandaar de tweede reden waarom overheid ingrijpt,
distributieve argumenten.
F.Voorbeelden van paretoverbeteringen
̶ Scheiden auto’s, fietsers en voetgangers op openbare weg
̶ Overbodige administratieve documenten afschaffen
̶ Twee auto’s die een besneeuwde bergweg met haarspeldbochten afrijden
̶ Voorste auto is toerist (langzaam)
̶ achterste auto is bergbewoner (snel
toerist zet zich even aan de kant
̶ …
G. Drie vragen
1. Leidt marktwerking tot P-E? (bereiken we punt b?) Indien nee, is een allocatief
beleid nodig? Moet overheid ingrijpen? Zoals hogere belasting op sigaretten
zodat er minder worden gekocht. H18-20
2. Is de uitkomst van de marktwerking rechtvaardig? (stel: punt d) Denk aan
verdeling van kansen, indien nee, is een distributieve ingreep nodig? H21
3. Is de uitkomst van marktwerking onstabiel? (Stel: soms a en soms punt b) Soms
hoogconjunctuur, soms laagconjunctuur. Indien nee: moet de overheid de
economie stabiliseren? Pas na deeltje macro-economie te beantwoorden. Deel 7
overzicht van de ganse cursus; behandelt die vragen. 3 beleiden goed uit
elkaar houden.
H. Observatie 1
̶ De marktuitkomst is niet altijd de maatschappelijk gewenste uitkomst
Met marktuitkomst wordt bedoeld: hetgeen gebeurt als economische agenten vrij gelaten
worden. Dus zonder ingreep van de overheid.
Financiële crisis, opwarming van de aarde door CO2 uitstoot, files op de E40, prijsafspraken
en kartelvorming, ongelijkheid en armoede, dure kinderopvang, …
TS = CS + PS niet maxiaal, dan allocatie nodig. Verdeeldheid, distributie nodig, onstabiel =
stabiel beleid nodig.
I. Vraag en aanbod: allocatie (welvaartsprobleem)
Stel: er wordt een lagere hoeveelheid Q geproduceerd
en geconsumeerd: Q2. Productie en
consumptieniveau ligt eronder, waar vind je dan
Totaal Surplus? Marginale bereidheid tot betalen ligt
hoger dan kost producent. Dus geen evenwicht. Alles
4