Nefrologie ZONDER OPLOSSING
2022-2023
DEEL 1
1 Obese vrouw behandeld met statines voor hypercholesterolemie paar dagen later rode/pijnlijke
armen/benen, ook positief sediment. Welk histologisch beeld past hier bij?
A Beschrijving histologisch beeld van ATN
B. Allergische interstitiële nefritis
2 Wat is incorrect bij ADPKD?
a. Mutaties PKD1 en PKD2
b. Enkel cysten in medulla
c. Kan levercysten, aneurysmata en aorta-aneurysma veroorzaken
d. Bilateraal gelijke grootte en meer dan een kilo
3 Vrouw zwanger en medicatie voor pyelonefrits
a. Ampicilline 14 dagen
b. Aminoglycosiden 7 dagen
c. FQ 8dagen
d. FQ 14 dagen
4 Patiënt met nefrotische range proteïnurie, positieve lambda ketens in bloed.
En had ook een monoklonale B cel tumor. Welk histologisch beeld past hierbij:
a. Histologische beschrijving van amyloïdose
b. Histologische beschrijving van myeloma cast nefropathy
c. Histologische beschrijving van membraneuze glomerulonefritis
d. Histologische beschrijving van interstitiele nefritis
5 Glomerulaire proteinurie: wat klopt?
a. Door de verzwakking van de capillaire lis (slit membraan en GBM) en door de sterke negatieve
lading van de GBM kan albumine moeilijker door
b. Door de versterking van capillaire lis en door de sterke positieve lading GBM kan
albuminem maakkelijker door
c. Verzwakking capillaire lis en sterke negatieve lading kan albumine makkelijker door
d. Grotere doorlaatbaarheid, negatief geladen, albumine minder makkelijk door
6 Pro-atherogene eigenschappen bij nefrotisch syndroom.
a. Verminderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, HDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
b. Vermeerderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, HDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
c. Verminderde afbraak LDL cholesterol, verhoogde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, VLDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
d. Verminderde afbraak LDL cholesterol, verlaagde aanmaak cholesterol en lipoproteïnen, VLDL
verlies in urine, lagere activiteit van lipase
7 Wat is de oorzaak van de parathormoon stijging bij CKD?
a. Fosfaatretentie, hypocalcemie, laag calcitriol, minder receptoren voor vitamine D en FGF
23,verhoogd FGF23
b. Hypofosfatemie, hypocalcemie, laag calcitriol, minder receptoren voor vitamine D en
FGF 23,verhoogd FGF23
c. Hypofosfatemie, hypocalcemie, laag calcitriol, meer receptoren voor vitamine D en
FGF 23,verhoogd FGF23
d. Fosfaatretentie, hypocalcemie, laag calcitriol, meer receptoren voor vitamine D en FGF
23,verhoogd FGF23
1
,8 Patiënt met stadium IV CKI met hypocalciemie, hyperfosfatemie en laag vitamine D.
Wat dient u toe?
a. Natriumbicarbonaat tussen de maaltijd
b. Calciumhoudend fosfaatbinder + vitamine D supplement
c. Niet-calciumhoudend fosfaatbinder + vitamine D supplement
d. Calciumhoudend fosfaatbinder + natriumbicarbonaat nog tussen maaltijden in
9 Oorzaak Alport?
a. Mutatie niet-collageen deel collageen type IV (Xq22)
b. Ab tegen niet collageen deel collageen type IV
c. Mutatie in een deel van IgG waardoor auto-immuun As ofzo
10 Welke labotest uitvoeren bij verhaal suggestief voor RPGN met necrotiserende vasculitis?
a. ANCA
b. ANF
11 Man met haptoglobine en trombopenie (suggestief voor TTP).
a. Plasmaferese en FFP
b. Immunoglobulinen
c. Medicamenteuze behandelingen nog
12 Welke uitspraak is juist?
a. Als je dilatatie doet voor jonge vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 80% kans opslagen
b. Als je dilatatie doet voor oude vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 80% kans opslagen
c. Als je dilatatie doet voor oude vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 10% kans opslagen
d. Als je dilatatie doet voor jonge vrouw met fibromuscolair dysplasie heb 10% kans opslagen
13 Beschrijving van subacute glomerulonefritis met hemoptoë, wat is de behandeling? ⇒
Goodpasture behandeling
a. Hoge dosis CS + rituximab
b. Plasmaferese + CS
c. Plasmaferese + CS + CF
d. Hoge dosis CS + MMF
14 Wat is waar?
a. Primaire idiopathische membraneuze GN: 70% heeft antistoffen tegen PLA2R
b. Secundaire idiopathische membraneuze GN: 10% Ab tegen PLA2R
c. Secundaire membraneuze GN: 70% Ab tegen PLA2R
15 Behandeling van Wegener.
a. Cyclofosfamide met CS gedurende 6-12 m. + onderhoud met azathioprine
b. Cyclofosfamide met CS gedurende 6 m.
c. Cyclofosfamide met CS gedurende 6-12 m.
17 Een man met ascites en nierinsufficiëntie. Hoe komt het?
a. Renaal door ATN
b. Postrenaal door reële hypovolemie
c. Prerenaal door reële hypovolemie
d. Pre-renaal door verminderde orgaandoorbloeding
18 Pre-renale ANI.
a. Na-excretie fractie pre-renaal < 1% en hyperosmolaire urine
b. Na-excretie fractie pre-renaal < 1% en iso-osmolaire urine
c. Na-excretie fractie renaal > 2% en hyperosmolaire urine
d. Na-excretie fractie renaal > 2% en iso-osmolaire urine
19 Wat is juist i.v.m. IgA nefritis?
a. Elektrondense deposits mesangium
b. IgA afgezet langs glomerulaire capillaire membraan
c. Meer bij patiënten uit Afrika
2
,20 Een man met diabetes type II en arteriële hypertensie. Glucosurie en proteïnurie. HogeH1Abc
A. Iets met Kimmelstiel-Wilson nodules
21 Een 18-jarige patiënt, gekend met type 1 diabetes, komt op consultatie. De creatinineklaring is
(licht) gestegen. Er is geen proteïnurie. Je ontdekt een actieve hepatitis B-infectie.
De patiënt vertelt dat zij experimenteert met IV-druggebruik. Wat doe je?
a. Nierbiopsie om diabetische nefropathie uit te sluiten
b. Nierbiopsie om glomerulaire aandoening uit te sluiten
c. PLAR
22 Een meisje met wat klachten en geen familiale nierziekte. Geen nierfunctieachteruitgang.
Wat doe je? Ze had wel hematurie & proteinurie van 1,8 g/dag.
a. Biopsie
b. Anti-dsDNA
c. Echo
d. Perceptiedoofheid testen
23 Man die gestopt was met HIV-medicatie en nierfunctieachteruitgang.
A. FSGS
24 Man met atheromatose, verleden een stent gehad, CVA, geleidelijke achteruitgang nierfunctie, ...
Wat is meest waarschijnlijke diagnose?
a. Nefroangiosclerose
b. Cholesterolembolen
c. Bilaterale nierarterie stenose
25 Diabetische nefropathie stadium 2.
a. Persisterende micro-albuminurie + hyperfiltratie
b. Persisterende micro-albuminurie + achteruitgang nierfunctie
26 Casus van vrouw met klep en nu positief voor S. Viridans. Histologische beschrijving.
A. Beschrijving van membranoproliferatieve GN
27 Was er ook casus met jongen met streptokokken infectie? Jongen die pharyngitis had gehad.
A. Anti-streptolysine O
28 Methotrexaat, iodiumhoudende IV-stoffen, aminoglyclosiden zijn oorzaken van:
A. Acute tubulusnecrose
29 Casus lupus. Met anemie en rash, zwanger.
A. Een afbeelding met een crescent
30 Casus iemand corona gehad, nu tachycardie, anemie, koorts.
Er werden korrelcilinders gevonden in de urine.
A. Afbeelding van ATN
3
, DEEL 2
1 Vrouw met botpijn en nieuwe onset T2D en met M piek in proteine elektroforese.
Welk EM histologie past hierbij?
a. Fibrillen dwars door elkaar in de GBM
b. Neerslag van iets in de tubuli met daarrond giant cells (beeld van light chain nephropathy)
c. Dense deposits in het mesangium
2 Man nefrotisch syndroom met negatieve antistoffen PLAR2.
A. Membraneuze GP met spikes
3 Vrouw met symptomen suggestief voor lupus, welke test doe je?
Vage symptomen: mondulceraties, vermoeidheid, koorts, rash.
a. ANF en anti-DNA
b. ANCA
4 Man met perceptiedoofheid, hematurie, …
Moeder had ook microscopische hematurie en broer had Alport (waarvoor niertransplant).
a. Biopsie voor diagnose nodig
b. Biopsie nodig om de ernst van de ziekte te achterhalen
c. Biopsie nodig om een geschikte therapie te kunnen instellen
d. Geen biopsie nodig, diagnose van Alport is hier duidelijk en genetisch onderzoek
5 Stadium 3 diabetes.
a. Macroalbuminurie en achteruitgang nierfunctie
b. Persisterende micro-albuminurie en normale nierfunctie
c. Persisterende micro-albuminurie en achteruitgang nierfunctie
d. Intermittente micro-albuminurie met beter dan normale nierfunctie
6 Membrano-proliferatieve GN door HCV, GN door LED en GN door SBE. Wat is juist?
a. Ze geven allemaal complement verbruik
b. Ze worden allemaal veroorzaakt door infectie
c. Ze geven allemaal nefrotisch syndroom
7 Man 50 jaar die IV drugs gebruikte en dan nog vanalles en nog wat.
Presentatie met dyspnee en hoge koorts, hypocomplementemisch.
a. Hepatitis C histologisch beschreven beeld van MPGN
b. Anti-GBM
8 Vena renalis trombose
a. Pyurie, proteinurie, al dan niet nierfunctie achteruitgang
b. Plotse flankpijn met macroscopische hematurie, gestegen proteinurie, al dan niet nierfunctie
achteruitgang
c. Macroscopische hematurie, gestegen proteinurie, al dan niet nierfunctie achteruitgang
9 Vrouw met bloeddruk van 24/13, welke behandeling?
a. ACE-I
b. IV antihypertensiva
c. A. renalis stent
d. Plasmaferese
10 Compensatiemechanisme bij CNI
a. Preglomerulaire vasodilatatie door PG en postglomerulaire vasoconstrictie door Ang II
b. Preglomerulaire vasodilatatie door ang II en postglomerulaire vasoconstrictie door PG
c. Preglomerulaire vasoconstrictie door PG en postglomerulaire vasodilatatie door Ang II
d. Preglomerulaire vasoconstrictie door ang II en postglomerulaire vasodilatatie door PG
11 Kind met nefrotisch syndroom, wat doe je?
a. 16 weken CS
b. 4 weken CS en dan controle proteïnurie
4