Sociaal-economische breuklijn in België (1850-1884)
De periode 1850-1884 in België werd gekenmerkt door een groeiende sociaal-economische
breuklijn, die de samenleving en de politiek diepgaand beïnvloedde. Deze breuklijn manifesteerde
zich tussen enerzijds de liberale elite, die profiteerde van het industriële kapitalisme en een beleid
van laissez-faire voerde, en anderzijds de opkomende arbeidersklasse, die te maken kreeg met
uitbuiting en armoede.
1. Bloei van het Industriële Kapitalisme en de Opkomst van een Nieuwe Elite:
Economische Groei: De periode 1850-1884 was een tijd van snelle economische groei,
gedreven door industriële export. Steden als Gent en Verviers werden centra van
textielproductie, terwijl de vraag naar kolen, machines, zink, glas en wapens toenam.
Lage Lonen: De motor van deze groei was echter de uitbuiting van arbeiders, die lage lonen
kregen en in erbarmelijke omstandigheden werkten.
Kapitaalconcentratie: De economische bloei leidde tot kapitaalconcentratie in de handen
van een kleine elite van aandeelhouders en captains of industry, zoals Tesch, Empain, Solvay
en Boël. De naamloze vennootschap (N.V.) werd een belangrijk instrument om kapitaal te
bundelen en te investeren.
Liberale Elites: Zowel katholieke als liberale elites profiteerden van deze ontwikkelingen. De
oude elite, gebaseerd op landbouw, vermengde zich met de nieuwe elite, die haar rijkdom
uit de industrie haalde.
Groeiende Middenklasse: De middenklasse, bestaande uit intellectuelen, kleine
zelfstandigen en ambtenaren, groeide eveneens, maar bleef afhankelijk van de elite.
2. Verslechtering van de Leefomstandigheden van het Proletariaat:
Verstedelijking: De industrialisatie ging gepaard met verstedelijking en plattelandsvlucht,
vooral naar de industriegebieden van Luik en Henegouwen.
Erbarmelijke Omstandigheden: Het industriële proletariaat leefde in erbarmelijke
omstandigheden, met lange werkdagen (12-14 uur), vrouwen- en kinderarbeid, slechte
hygiëne in de beluiken en een lage levensverwachting (45 jaar).
Liberaal Laissez-faire Beleid: De liberale regeringen voerden een laissez-faire beleid,
gebaseerd op principes van individualisme, eigendomsrecht en vraag en aanbod. Ze
geloofden dat economisch succes een kwestie was van eigen verantwoordelijkheid en dat
de staat slechts een beperkte rol moest spelen.
Geen Sociaal Beleid: De overheid greep niet in om de lonen en prijzen te reguleren, en er
was geen sociaal vangnet voor de armen en werklozen.
Steun aan Ondernemingen: De staat investeerde wel in infrastructuur, zoals kanalen en
spoorwegen, maar de winsten vloeiden vooral naar de privésector.
3. Groeiend Verzet en de Opkomst van de Arbeidersbeweging:
Stakingen en Protesten: De uitbuiting van het proletariaat leidde tot woede-uitbarstingen,
stakingen en protesten. De overheid reageerde vaak met repressie en zette het leger en de
rijkswacht in om stakingen te breken.
1
, Invloed vanuit Frankrijk: De arbeidersbeweging in België werd beïnvloed door ideeën uit
Frankrijk, zoals het socialisme van Proudhon en Marx. Intellectuelen speelden een
belangrijke rol in de verspreiding van deze ideeën.
Eerste Vakbonden: De eerste vakbonden werden opgericht, die streefden naar betere
arbeidsomstandigheden en hogere lonen.
Splitsing binnen de Arbeidersbeweging: Binnen de arbeidersbeweging ontstonden
verschillende stromingen, waaronder het marxisme/collectivisme, dat streefde naar een
klassenstrijd, en het proudhonisme/anarchisme, dat meer focuste op coöperatieven en
zelfbestuur.
4. De Schoolstrijd als Katalysator van de Sociaal-economische Breuklijn:
Wet-Van Humbeeck (1879): De Wet-Van Humbeeck, die het officiële onderwijs bevorderde,
werd door de arbeidersbeweging gezien als een aanval op de invloed van de Kerk, die een
belangrijke rol speelde in het leven van het proletariaat.
Katholieke Mobilisatie: De katholieke Kerk mobiliseerde haar achterban tegen de wet en
slaagde erin om de arbeidersklasse aan haar zijde te krijgen. Dit leidde tot een
verkiezingsoverwinning voor de katholieken in 1884.
Verdieping van de Breuklijn: De Schoolstrijd verdiepte de sociaal-economische breuklijn
doordat de liberale elite, die de wet steunde, steeds meer gezien werd als een vijand van de
arbeidersklasse.
Conclusie:
De sociaal-economische breuklijn in België (1850-1884) was het resultaat van de snelle
industrialisatie, die leidde tot economische groei en de opkomst van een nieuwe elite, maar ook tot
uitbuiting en armoede voor het proletariaat. De liberale regeringen voerden een laissez-faire beleid,
dat de ongelijkheid en de sociale spanningen versterkte. De opkomst van de arbeidersbeweging en
de Schoolstrijd waren belangrijke momenten in de ontwikkeling van deze breuklijn, die de Belgische
samenleving en politiek in de 20e eeuw zou blijven bepalen.
2
, Levensbeschouwelijke Breuklijn in België (1850-1884)
De periode 1850-1884 in België werd gekenmerkt door een scherpe levensbeschouwelijke breuklijn,
die zich voornamelijk manifesteerde in een strijd tussen liberale vrijdenkers en katholieke
ultramontanen. Deze breuklijn had een diepgaande impact op het politieke landschap en de
Belgische samenleving.
1. De Opkomst van de Liberale Vrijdenkersbeweging:
Industriële Maatschappij en Secularisering: De opkomst van het industriële kapitalisme droeg
bij aan de secularisering van de maatschappij. Vrijdenkers, voornamelijk uit de groeiende
middenklasse (advocaten, professoren, leerkrachten, ambtenaren), pleitten voor een
lekenstaat, waarin de Kerk geen invloed zou hebben op de politiek.
Filosofie: De vrijdenkersbeweging baseerde zich op filosofische stromingen zoals het
positivisme (de wetenschap als bron van waarheid), het rationalisme en het individualisme.
Onderwijs en Sociale Gerechtigheid: Vrijdenkers zagen onderwijs als een cruciaal instrument
voor sociale vooruitgang en tolerantie.
2. De Kerk als Tegenstander van de Vrijdenkers:
Doctrine en Macht: De Kerk baseerde zich op openbaring als bron van waarheid en streefde
naar het behoud van haar maatschappelijke macht en materiële rijkdom.
Conflictpunten: Concrete conflictpunten tussen Kerk en vrijdenkers waren:
o Begraafplaatsen: De vrijdenkers pleitten voor neutrale begraafplaatsen, toegankelijk
voor iedereen, ongeacht hun religie.
o Openbaar Onderwijs: De liberalen streefden naar neutraal openbaar onderwijs, los
van kerkelijke invloed. Dit leidde tot conflicten met de katholieke Kerk, die haar eigen
scholen wilde behouden.
o Zaak-Laurent en Brasseur: De zaak-Laurent, waarbij een professor werd vervolgd
voor zijn antiklerikale standpunten, illustreerde de spanningen tussen vrijdenkers en
de katholieke Kerk.
o Kloosterwet: De Kloosterwet, die de oprichting van nieuwe kloosters beperkte, was
een ander twistpunt.
3. Radicalisering van Beide Kanten:
Vrijdenkersverenigingen: De oprichting van vrijdenkersverenigingen, zoals ‘La libre pensée’
en ‘'t Zal Wel Gaan’, geeft de radicalisering van de vrijdenkersbeweging aan. Deze
verenigingen fungeerden als drukkingsgroepen binnen de liberale partij.
Successen Vrijdenkers: De vrijdenkers behaalden enkele successen:
o Wet op de Kerkhoven (1859): Deze wet maakte neutrale begraafplaatsen mogelijk.
o Beheer Kerkelijke Goederen (1866-1869): De staat kreeg meer controle over de
financiën van de Kerk.
o Studiebeurzen (1865): De invoering van studiebeurzen maakte onderwijs
toegankelijker voor armere studenten, los van kerkelijke instellingen.
3