ALLE DEFINITIES BI
alle woorden van de slides uitgelegd: niet letterlijk kennen, wel
begrijpen
H1: Inleiding
Paradigma's
= een samenhangend stelsel van modellen en theorieën waarbinnen de
werkelijkheid beschreven wordt, manier waarop wij de werkelijkheid
ervaren.
Recursie
= het optreden van een opeenvolging van constructies waarvan elk
afzonderlijk gebaseerd is op een of meer soortgelijke voorgaande
constructies
H2 : basic concepts
Business/IT alignement
= de technologie zou de doelstellingen van de (mensen in de) organisatie
dienen te ondersteunen
= IT toepassen in harmonie met bedrijfsstrategieën, doelen & behoeftes
Technical Constraints
= technische beperkingen
Input
= Elke soort middel dat nodig is om een proces op te starten
Output
= Uitvoer van een programma, bijvoorbeeld naar een file, de printer of het
beeldscherm
HDD
= Hard Disk Drive = hard disk = harde schijf, een soort van extern
geheugen.
RAM
= Random Access Memory = geheugen dat de gegevens opslaat waar je
op dat moment mee werkt. Het is vluchtig, wat betekent dat zodra het
stroom verliest, die gegevens verdwijnen.
ROM
= Read-Only Memory = geheugen dat alleen kan worden gelezen
Hardware
= alle fysieke componenten van de computer (CPU, intern/ extern
geheugen, …)
, Software
= alle programma's en applicaties die ervoor zorgen dat een
informatiesysteem naar behoren werkt. Dit omvat dus data &
programma’s.
Machinetaal
= de verzameling symbolische instructiecodes meestal in binaire vorm
(0/1), gebruikt om bewerkingen en gegevens in een machine voor te
stellen
Data
= gegevens over uw bedrijfsprocessen, producten en klanten, die in
digitale vorm beschikbaar zijn
Database
= georganiseerde verzameling van gegevens die zijn opgeslagen op een
computer
Netwerk
= meerdere computers om te communiceren en data uit te wisselen
Servers
= computer enkel voor berekening en stockering
Computer architecture
= Fundamentele organisatie van het computersysteem
Mainframe
= een centrale computer, gegevens werden oorspronkelijk in een
mainframe ingevoerd met gegevensdragers. In de jaren 70 werden op
terminals aan mainframes aangesloten.
Client server (model)
= client-servermodel is een netwerkarchitectuur waarin de rollen van
systemen worden verdeeld tussen de client en de server.
- De client is het systeem of de applicatie die een verzoek indient om
toegang te krijgen tot bepaalde bronnen of diensten
- De server is het systeem dat de gevraagde diensten levert, zoals
het verwerken van gegevens, het opslaan van bestanden of het
afhandelen van verzoeken
Cloud
= een netwerk dat met al de computers die erop aangesloten zijn een
soort 'wolk van computers' vormt, waarbij de eindgebruiker niet weet op
hoeveel of welke computer(s) de software draait of waar die computers
precies staan.
alle woorden van de slides uitgelegd: niet letterlijk kennen, wel
begrijpen
H1: Inleiding
Paradigma's
= een samenhangend stelsel van modellen en theorieën waarbinnen de
werkelijkheid beschreven wordt, manier waarop wij de werkelijkheid
ervaren.
Recursie
= het optreden van een opeenvolging van constructies waarvan elk
afzonderlijk gebaseerd is op een of meer soortgelijke voorgaande
constructies
H2 : basic concepts
Business/IT alignement
= de technologie zou de doelstellingen van de (mensen in de) organisatie
dienen te ondersteunen
= IT toepassen in harmonie met bedrijfsstrategieën, doelen & behoeftes
Technical Constraints
= technische beperkingen
Input
= Elke soort middel dat nodig is om een proces op te starten
Output
= Uitvoer van een programma, bijvoorbeeld naar een file, de printer of het
beeldscherm
HDD
= Hard Disk Drive = hard disk = harde schijf, een soort van extern
geheugen.
RAM
= Random Access Memory = geheugen dat de gegevens opslaat waar je
op dat moment mee werkt. Het is vluchtig, wat betekent dat zodra het
stroom verliest, die gegevens verdwijnen.
ROM
= Read-Only Memory = geheugen dat alleen kan worden gelezen
Hardware
= alle fysieke componenten van de computer (CPU, intern/ extern
geheugen, …)
, Software
= alle programma's en applicaties die ervoor zorgen dat een
informatiesysteem naar behoren werkt. Dit omvat dus data &
programma’s.
Machinetaal
= de verzameling symbolische instructiecodes meestal in binaire vorm
(0/1), gebruikt om bewerkingen en gegevens in een machine voor te
stellen
Data
= gegevens over uw bedrijfsprocessen, producten en klanten, die in
digitale vorm beschikbaar zijn
Database
= georganiseerde verzameling van gegevens die zijn opgeslagen op een
computer
Netwerk
= meerdere computers om te communiceren en data uit te wisselen
Servers
= computer enkel voor berekening en stockering
Computer architecture
= Fundamentele organisatie van het computersysteem
Mainframe
= een centrale computer, gegevens werden oorspronkelijk in een
mainframe ingevoerd met gegevensdragers. In de jaren 70 werden op
terminals aan mainframes aangesloten.
Client server (model)
= client-servermodel is een netwerkarchitectuur waarin de rollen van
systemen worden verdeeld tussen de client en de server.
- De client is het systeem of de applicatie die een verzoek indient om
toegang te krijgen tot bepaalde bronnen of diensten
- De server is het systeem dat de gevraagde diensten levert, zoals
het verwerken van gegevens, het opslaan van bestanden of het
afhandelen van verzoeken
Cloud
= een netwerk dat met al de computers die erop aangesloten zijn een
soort 'wolk van computers' vormt, waarbij de eindgebruiker niet weet op
hoeveel of welke computer(s) de software draait of waar die computers
precies staan.