Samenvatting ziekteleer (Verslype)
1. Inleiding
1.1. Aandoeningen
Aandoening: verstoring van de normale structuur en/of werking van organen of orgaansystemen.
Soms ontstaat er nog veel onenigheid over wat een aandoening net is. (toftbad)
Mogelijke indeling:
I. Aangeboren (congenitaal)
II. Ontsteking (inflammatie)
III. Tumor
IV. Bloedvaten (vasculair): slagader voert bloed aan, ader voert het bloed af
V. Functioneel: iets ziet er normaal uit maar functioneert niet goed
VI. Traumatisch (incl. iatrogeen)
VII. Degeneratief: veroudering → verschillende systemen gaan met het ouder worden
degenereren, kunnen we dit behandelen?
Een aandoening kan voorkomen op elk orgaan
1.2. Symptomen en klinische tekens
- Symptomen worden door de patiënt spontaan vermeld (klachten), andere moeten actief
worden bevraagd (anamnese). Symptomen zijn alles waar de patiënt van klaagt, spontaan
of na het navragen.
- Klinische tekenen: worden opgespoord door het lichamelijk (klinisch) onderzoek
- Onderscheid: specifiek – algemeen
o Eerder specifiek voor een bepaald orgaanstelsel (vb. buikpijn, braken, geelzucht)
o Meer algemene klachten (vermoeidheid, koorts, vermagering, groeiachterstand,
huidafwijkingen, gewrichtsklachten).
1.3. Concept: ‘symptoom – ziektebeeld – aandoening’
- De combinatie van de klachten (symptomen) en de afwijkingen die bij het lichamelijk
onderzoek worden vastgesteld (klinische tekenen) noemen wij in deze cursus een
“ziektebeeld”.
- Het ziektebeeld vormt voor de arts de leidraad voor het uitvoeren van bijkomende
onderzoeken om te komen tot de diagnose van een bepaalde aandoening.
- Eenmaal de diagnose gesteld kan de gepaste behandeling worden gegeven.
(7 verschillende aandoeningen)
Verband zoeken tussen symptoom en klinische tekens en aandoeningen = ziektebeeld
Hartfalen, darmfalen, beenbergfalen, maagfalen ( = ziektebeeld) → symptomen kunnen
koppelen aan een ziektebeeld (hierover iets kunnen vertellen)
Juiste onderzoeken moeten gepland worden indien het juiste ziektebeeld wordt vastgesteld
(moet je op examen kunnen) → er wordt vertrokken vanuit symptomen
1
, 2. Inflammatie
Wat is ontsteking?
Een ontsteking is een reactie van ons lichaam op iets, het lichaam reageert op dingen die het
niet eigen is. Dit kan iets extern zijn of is het in het lichaam binnengekomen, dit kan heel breed
zijn. De reactie kan aangepast of onaangepast zijn. Alles wat met ontsteking te maken heeft, is
al heel lang in het lichaam aanwezig (evolutie).
Geef een voorbeeld van een ontsteking.
Een brandwonde, chemische infecties, cel die verouderd, cel die kwaadaardig wordt
Wat zou er gebeuren als ons lichaam niet in staat is om te ontsteken?
Dan treedt er geen reactie op van het lichaam op een lichaamsvreemde stof waardoor er geen
cascades in werking treden die de infectie kunnen oplossen. De kans treedt dan op dat je snel
overlijdt. → infectie is een levensnoodzakelijk proces. Wij als organismen zijn aangepast aan
de aarde. Op andere delen moet je een andere aanpassing hebben.
2.1. Inzicht in de normale werking van het immuunsysteem
2.1.1. Lokale ontsteking (Rubor, Calor, Dolor, Tumor) én algemeen zieke patiënt
koppeling tussen structuur en functie.
Voorbeeld van een lokale ontsteking:
- rood (rubor)
- gezwollen (tumor)
- voelt warm aan (calor)
- pijnlijk (dolor)
➔ Typisch voor alle ontstekingen
2.1.2. Wat is het immuunsysteem
- Een geheel van mechanismen die ons organisme beschermen tegen:
2
, - Omvat sensoren en effectoren gegroepeerd in aangeboren (innate) en adaptieve
immuniteit. (hoe eenvoudiger je bent als organisme, hoe meer aangeboren immuniteit je
hebt)
Afweersysteem: een geheel van mechanismen die ons organisme beschermen tegen (kijk kader)
Hoe weet ons lichaam dat er ergens schade is? → schade aan het lichaam moet gedetecteerd
worden (sensor), deze informatie gaan we verwerken, dan moet ons lichaam in actie treden
(effector)
2.1.3. Aangeboren (innate) versus adaptieve immuniteit
Feature Aangeboren immuniteit Adaptieve immuniteit
Specificiteit Breed, niet volledig specifiek voor Zeer specifiek voor het pathogeen of de
binnendringende ziekteverwekker bedreiging
Geheugen Geen Ja, na blootstelling
Timing van Snel, reageert binnen enkele minuten Langzaam, duurt enkele dagen voordat het
antwoord effectief is
Activatie Constitutioneel actief: aanwezig bij de In elk individu geactiveerd als reactie op de
geboorte, voorafgaand aan elk contact met presentatie van pathogenen of contact met
antigeen antigenen
Ontwikkeling Volledig functioneel bij de geboorte Past zich na verloop van tijd aan, na contact
met antigeen
Effectoren - Fysieke barrières - B lymfocyten, antilichamen
- Complement - T lymfocyten
- Ontsteking
- Cellen
o Granulocyten (neutrofielen,
basofielen, eosinofielen)
o Mastcellen
o Natuurlijke killercellen
o Macrofagen
o Dendritische cellen
Aangeboren immuniteit: heel breed → niet specifiek gericht op een bepaald type bacterie, heeft
geen geheugen, is altijd actief (aanwezig bij de geboorte), snel, reageert binnen enkele minuten.
Het systeem is volledig actief als je geboren wordt
Adaptieve immuniteit: sterke reactie indien je in aanraking komt, trage evolutie, heeft pas een
geheugen nadat je er aan blootgesteld werd
3
, 2.1.4. Tijdlijn van een normaal immuun antwoord tegen een virus
x-as = dagen na een virale infectie
Y-as = grootte van respons
- Type I IFNs treden direct in actie, die zijn niet specifiek voor het virus
- Als een virus in een cel komt neemt het de cel volledig over en komen er 1000 virussen vrij
in het lichaam die andere cellen kunnen gaan aantasten
- Virus komt onder controle dankzij de cellen in het aangeboren immuunsysteem
Adaptieve immuniteit schiet ook in gang maar later.
- Adaptieve immuniteit is wel gericht op een specifiek virus
- Als de patiënt opnieuw besmet wordt, dat gaat dat nauwelijks tot uiting komen doordat je
al antistoffen hebt
- Immuniteit die heel specifiek is!
- Vaccineren = imiteren dat je een infectie doet, zonder dat je er ziek van wordt → je krijgt
dus snel een aangepaste immuniteit zonder dat je er echt ziek van wordt
4
1. Inleiding
1.1. Aandoeningen
Aandoening: verstoring van de normale structuur en/of werking van organen of orgaansystemen.
Soms ontstaat er nog veel onenigheid over wat een aandoening net is. (toftbad)
Mogelijke indeling:
I. Aangeboren (congenitaal)
II. Ontsteking (inflammatie)
III. Tumor
IV. Bloedvaten (vasculair): slagader voert bloed aan, ader voert het bloed af
V. Functioneel: iets ziet er normaal uit maar functioneert niet goed
VI. Traumatisch (incl. iatrogeen)
VII. Degeneratief: veroudering → verschillende systemen gaan met het ouder worden
degenereren, kunnen we dit behandelen?
Een aandoening kan voorkomen op elk orgaan
1.2. Symptomen en klinische tekens
- Symptomen worden door de patiënt spontaan vermeld (klachten), andere moeten actief
worden bevraagd (anamnese). Symptomen zijn alles waar de patiënt van klaagt, spontaan
of na het navragen.
- Klinische tekenen: worden opgespoord door het lichamelijk (klinisch) onderzoek
- Onderscheid: specifiek – algemeen
o Eerder specifiek voor een bepaald orgaanstelsel (vb. buikpijn, braken, geelzucht)
o Meer algemene klachten (vermoeidheid, koorts, vermagering, groeiachterstand,
huidafwijkingen, gewrichtsklachten).
1.3. Concept: ‘symptoom – ziektebeeld – aandoening’
- De combinatie van de klachten (symptomen) en de afwijkingen die bij het lichamelijk
onderzoek worden vastgesteld (klinische tekenen) noemen wij in deze cursus een
“ziektebeeld”.
- Het ziektebeeld vormt voor de arts de leidraad voor het uitvoeren van bijkomende
onderzoeken om te komen tot de diagnose van een bepaalde aandoening.
- Eenmaal de diagnose gesteld kan de gepaste behandeling worden gegeven.
(7 verschillende aandoeningen)
Verband zoeken tussen symptoom en klinische tekens en aandoeningen = ziektebeeld
Hartfalen, darmfalen, beenbergfalen, maagfalen ( = ziektebeeld) → symptomen kunnen
koppelen aan een ziektebeeld (hierover iets kunnen vertellen)
Juiste onderzoeken moeten gepland worden indien het juiste ziektebeeld wordt vastgesteld
(moet je op examen kunnen) → er wordt vertrokken vanuit symptomen
1
, 2. Inflammatie
Wat is ontsteking?
Een ontsteking is een reactie van ons lichaam op iets, het lichaam reageert op dingen die het
niet eigen is. Dit kan iets extern zijn of is het in het lichaam binnengekomen, dit kan heel breed
zijn. De reactie kan aangepast of onaangepast zijn. Alles wat met ontsteking te maken heeft, is
al heel lang in het lichaam aanwezig (evolutie).
Geef een voorbeeld van een ontsteking.
Een brandwonde, chemische infecties, cel die verouderd, cel die kwaadaardig wordt
Wat zou er gebeuren als ons lichaam niet in staat is om te ontsteken?
Dan treedt er geen reactie op van het lichaam op een lichaamsvreemde stof waardoor er geen
cascades in werking treden die de infectie kunnen oplossen. De kans treedt dan op dat je snel
overlijdt. → infectie is een levensnoodzakelijk proces. Wij als organismen zijn aangepast aan
de aarde. Op andere delen moet je een andere aanpassing hebben.
2.1. Inzicht in de normale werking van het immuunsysteem
2.1.1. Lokale ontsteking (Rubor, Calor, Dolor, Tumor) én algemeen zieke patiënt
koppeling tussen structuur en functie.
Voorbeeld van een lokale ontsteking:
- rood (rubor)
- gezwollen (tumor)
- voelt warm aan (calor)
- pijnlijk (dolor)
➔ Typisch voor alle ontstekingen
2.1.2. Wat is het immuunsysteem
- Een geheel van mechanismen die ons organisme beschermen tegen:
2
, - Omvat sensoren en effectoren gegroepeerd in aangeboren (innate) en adaptieve
immuniteit. (hoe eenvoudiger je bent als organisme, hoe meer aangeboren immuniteit je
hebt)
Afweersysteem: een geheel van mechanismen die ons organisme beschermen tegen (kijk kader)
Hoe weet ons lichaam dat er ergens schade is? → schade aan het lichaam moet gedetecteerd
worden (sensor), deze informatie gaan we verwerken, dan moet ons lichaam in actie treden
(effector)
2.1.3. Aangeboren (innate) versus adaptieve immuniteit
Feature Aangeboren immuniteit Adaptieve immuniteit
Specificiteit Breed, niet volledig specifiek voor Zeer specifiek voor het pathogeen of de
binnendringende ziekteverwekker bedreiging
Geheugen Geen Ja, na blootstelling
Timing van Snel, reageert binnen enkele minuten Langzaam, duurt enkele dagen voordat het
antwoord effectief is
Activatie Constitutioneel actief: aanwezig bij de In elk individu geactiveerd als reactie op de
geboorte, voorafgaand aan elk contact met presentatie van pathogenen of contact met
antigeen antigenen
Ontwikkeling Volledig functioneel bij de geboorte Past zich na verloop van tijd aan, na contact
met antigeen
Effectoren - Fysieke barrières - B lymfocyten, antilichamen
- Complement - T lymfocyten
- Ontsteking
- Cellen
o Granulocyten (neutrofielen,
basofielen, eosinofielen)
o Mastcellen
o Natuurlijke killercellen
o Macrofagen
o Dendritische cellen
Aangeboren immuniteit: heel breed → niet specifiek gericht op een bepaald type bacterie, heeft
geen geheugen, is altijd actief (aanwezig bij de geboorte), snel, reageert binnen enkele minuten.
Het systeem is volledig actief als je geboren wordt
Adaptieve immuniteit: sterke reactie indien je in aanraking komt, trage evolutie, heeft pas een
geheugen nadat je er aan blootgesteld werd
3
, 2.1.4. Tijdlijn van een normaal immuun antwoord tegen een virus
x-as = dagen na een virale infectie
Y-as = grootte van respons
- Type I IFNs treden direct in actie, die zijn niet specifiek voor het virus
- Als een virus in een cel komt neemt het de cel volledig over en komen er 1000 virussen vrij
in het lichaam die andere cellen kunnen gaan aantasten
- Virus komt onder controle dankzij de cellen in het aangeboren immuunsysteem
Adaptieve immuniteit schiet ook in gang maar later.
- Adaptieve immuniteit is wel gericht op een specifiek virus
- Als de patiënt opnieuw besmet wordt, dat gaat dat nauwelijks tot uiting komen doordat je
al antistoffen hebt
- Immuniteit die heel specifiek is!
- Vaccineren = imiteren dat je een infectie doet, zonder dat je er ziek van wordt → je krijgt
dus snel een aangepaste immuniteit zonder dat je er echt ziek van wordt
4