Hoofdstuk 1: Wat is economie? Object,
doel en methode van de economische
wetenschap.
Inzichten krijgen en analyses maken om de werkelijkheid beter te kunnen begrijpen en te kunnen
plaatsen.
1. Inleiding: waarover gaat economie?
2. Het fundamenteel economisch probleem: veelvuldige behoeften
versus schaarse middelen
Hoe kan je de beperkte schaarse middelen gebruiken om in de bestaande behoeften te voorzien,
wanneer je dezelfde middelen slechts een keer kan inzetten?
2.1 Menselijke en maatschappelijke behoeften
2.2 Schaarse middelen en de noodzaak te kiezen
Niet-schaarse goederen = vrije goederen
Vb. Lucht
We moeten keuzes maken waar altijd een kost aan is. Als A gekocht wordt kan B niet meer gekocht
worden met dat geld. Alles heeft een prijs, niks is gratis.
Keuze voor een bedrijf: zal ik arbeid of kapitaal inzetten? Arbeidskracht of artificiële intelligentie?
2.3 Het maken van keuzes en opportuniteitskosten
De werkelijke kosten van een gemaakte keuze zijn niets anders dan de waarde van het beste
alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken. (kiezen = verliezen)
Vb. 1: Nog een jaar studeren i.p.v. te gaan werken (p21-22)
Opportuniteitskosten zijn dan het loon van een heel jaar plus de uitgaven voor boeken en
studiemateriaal.
Vb. 2: ecologisch waardevol bos kappen voor hout voor woningbouw
Opportuniteitskosten zijn de ecologische waarde van het bos die men opgeeft door het bos te
hakken.
2.4 Economie: een definitie
Vele verschillende definities, maar schaarste is de essentie.
Economische analyse gaat na hoe beslissingsmakers (mensen, bedrijven, overheden, en andere
organisaties) keuzes maken en wat daarvan de private en maatschappelijke gevolgenzijn.
Wat zijn de neven effecten van bepaalde acties?
1
, • Auto
• Emissies
• CO2
• Files
Anderen dragen mee de gevolgen van jouw keuze.
Definitie volgens Scitovsky:
Economie = sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen
Drie beheersproblemen:
• Volledige aanwending van de schaarse middelen (stabilisatieprobleem).
Nastreven van volledige aanwerving van de schaarse middelen.
Als je schaarse middelen kan je die best volledig aanwenden. We gaan geen geld op tafel
laten liggen, we gaan efficiënt te werk.
• Allocatie (toewijzing) van de schaarse middelen (allocatieprobleem)
Hoe wijs je schaarse middelen toe aan diverse aanwervingen?
Aan wie ga je welke producten geven? Waarvoor gebruiken we die schaarse middelen?
• Distributie (verdeling) van de economische goederen tussen economische subjecten
(verdelingsprobleem)
Hoe verdeel je de voordelen van de geproduceerde goederen en diensten over de bevolking?
Naar wie gaan die schaarse middelen?
➔ De begrippen vullen elkaar aan.
2.4.1 Wat? Hoeveel?
2.4.2 Hoe?
De realisatie van een gegeven hoeveelheid productie komt doorgaans tot stand met verschillende
combinaties van schaarse productiefactoren zoals arbeid, materialen en kapitaal.
2.4.3 Waar?
2.4.4 Voor wie?
2.5 Micro- en macro-economie
Micro-economie bestudeert het gedrag van economische agenten (consumenten, producenten)
• In welke maten heeft mijn actie invloed op jouw uitkomst? Als iemand iets doet, wat zijn de
gevolgen voor anderen?
• Allocatie en distributieproblemen
• Vb.: straatlawaai
Macro-economie:
• Stabilisatieprobleem
• Nationaal product
• Algemeen prijsniveau
• Saldo van de betalingsbalans
• Wat is de inzet van arbeid en kapitaal?
• Wat ik het gevolg van werkloosheid?
2
, • Hoeveel arbeid is er nodig? Globale tewerkstelling
• Is er genoeg geld?
• Geldontwaarding
• Werkloosheid
• …
➔ Studie van het allocatieprobleem van het kapitaal
3. Het productieproces
3.1 De productiefactoren
3 productiefactoren:
• Arbeid
o Actieve bevolking
▪ Activiteitsgraad duidt het percentage aan van de totale bevolking dat voor
arbeid in aanmerking komt.
• Natuur
o Natuurlijke rijkdommen (= grond of land)
o Zeer ongelijk verdeeld over diverse landen
• Kapitaal
o Het geheel van de door mensen geproduceerde productiemiddelen
Primaire productiefactoren:
• Arbeid
• Natuur
Afgeleide productiefactor
• Kapitaal
Goed maken met primaire productiefactor om die dan als input te gebruiken voor de afgeleide
productiefactoren
Ondernemersinitiatief (menselijk kapitaal) is nodig voor goede beslissingen re maken.
3
, 3.2 Het productieproces
Sommige bedrijven produceren niet voor gezinnen, maar produceren een investering voor andere
bedrijven.
Kapitaalgoederen worden aangewend om andere economische goederen te produceren. Via een
omweg toch bevrediging van behoeften (omwegproductie)
• Kartonnen dozen
Het verhogen van de hoeveelheid reële kapitaalgoederen is investeren.
3.3 De productiefunctie
Productieproces:
• Meerdere productiestadia
• Inzet van arbeid, kapitaal en natuur met als doel de productie van economische goederen
• Consumptiegoederen en kapitaalgoederen
De productiefunctie is een, technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en
de maximale output (de hoeveelheid economische goederen) die men daarmee kan produceren.
3 productiefactoren worden gecombineerd en zorgt dat een output tot stand komt.
Hoeveelheid arbeid (L), natuur (N) en kapitaal (K)
Productiefunctie: X = f(L, N, K)
Marginale productie is de toename in productie bij 1 extra eenheid arbeid.
Arbeid is alternatief aanwendbaar.
Vb. 1: graan(dia 38)
4
, • graan: afnemende meeropbrengsten( marginaal product). Arbeid die we toevoegen creëert
meer graan, maar steeds minder en minder.
Vb. 2: kleding
• lineaire productiefunctie, bij toevoeging arbeid komt er steeds evenveel kleding bij.
4. De productiemogelijkheden van een land
De productiemogelijkhedencurve is een curve die alle mogelijke combinaties van goederen
weergeeft die tot stand komen bij volledige aanwending van de beschikbare productiefactoren.
Vb.: Je hebt maar 5 arbeidseenheden die je moet verdelen over graan en kleding.
Productiemogelijkhedencurve: wat is er mogelijk om combinaties van output te realiseren?
u is inefficiënt, we kunnen meer doen.
z is onhaalbaar, er zijn niet genoeg arbeidseenheden om de combinatie te realiseren.
→ minder is mogelijk, maar niet meer
In welke mate moeten we het een opgeven voor het andere?
Dia 44: Prijs van kledij in graan: hoeveel graan moeten we opgeven voor een extra kledij?
5
,= opportuniteitskost
In het voorbeeld moeten we telkens meer graan opgeven voor kledij, kledij wordt duurder en
duurder. Elke eenheid minder brengt minder en minder extra graan op.
De (opportuniteits)kost van graan ten opzichte van kleding neemt toe:
De prijs voor kleding uitgedrukt in graan stijgt wanneer je meer kleding wenst… of ook… elke
eenheid kleding minder brengt minder en minder extra graan op…
= kern van h1
5. Het verruimen van de productiemogelijkheden van een land
• Productiefactoren zijn niet constant en kunnen verder van de oorsprong verschuiven
o Meer productiefactoren
▪ Natuur
▪ Kapitaal
▪ Arbeid
▪ Ondernemingsinitiatief
o Betere productiefactoren
▪ Toenemende arbeidsverdeling en specialisatie
• Adam Smith (1776) speldenfabriek
o Sterke arbeidsverdeling en specialisatie
▪ Kan leiden tot vervreemding t.o.v. de productie
o De arbeider is vervreemd van het eindproduct waarin hij
nauwelijks zijn persoonlijke bijdrage kan herkennen.
▪ Technologische vooruitgang
• Nieuwe en meer geperfectioneerde kapitaalsgoederen
• Vb. 1: Uitvinding van de stoommachine
• Vb. 2: Algemeen gebruik van de pc
• Vb. 3: Internet
• Vb. 4: Multimediatoepassingen
▪ Nieuwe economische ordening/instituties
• Vb. 1: Verlenging van de schoolplicht
• Vb. 2: Afschaffing van de beroepsprivileges
• Vb. 3: Verandering in het eigendomsrecht
• Vb. 4: Afschaffing van protectionistische maatregelen
• Vb. 5: invoering van verplichte sluitingsdagen
o Technologische vooruitgang: X = f (L, N , K ,T )
▪ T = de stand van de technologie
• Bij technologische vooruitgang
o Productiefuncties naar boven
o Productiemogelijkhedencurve naar rechts
• Niet voor elk product even sterk
Vb. graan en kleding (dia 48)
• Productiemogelijkhedencurve is verruimd door technologische vooruitgang.
• Z ligt dan wel binnen de productiemogelijkhedencurve en is zelfs inefficiënt geworden.
6
, 6. Centrale planning versus het marktmechanisme
Distributieproblemen oplossen met sturingsmechanismen.
• Vb. 1: Centrale planning
• Vb. 2: Het marktmechanisme
6.1 Centrale planning
In een centraal geleide economie worden de relevante beslissingen aan een centraal orgaan
toevertrouwd, dat ze vastlegt in een plan.
Centraal overheidsorgaan stelt plan op voor inputs en output.
• Wat
o Hoeveel gaat de economie van verschillende goederen produceren
o Wat daarbij de inzet van de productiefactoren dient te zijn
• Oog op
o Consument
o Snelle expansie
• Positief
o Vervult bij economische groei een sleutelrol
▪ Aangewezen voor weinig ontwikkelde economieën
• Negatief
o Bureaucratische controle
▪ Creëert administratieve inefficiënties
▪ Tekort aan flexibiliteit
• Moeilijkheden
o Informatiedoorstroming
o Gebrekkige motivatie van bedrijfsleiders en werknemers
o Afwezigheid van kwaliteitsnormen en -reglementering
o Gebrek aan concurrentie door de concentratie van de industriële productie van
bepaalde producten in 1 of een handvol zeer grote en moeilijk beheersbare
ondernemingen
6.2 Het marktmechanisme
Er ontstaat prijsvorming, waarbij de wensen van ontelbare vragers en aanbieders worden
gecoördineerd. Dit geldt zowel voor outputmarkten (goederen en diensten) als voor inputmarkten
(productiefactoren).
De markt werkt op basis van de beslissingen van individuele consumenten en producenten
• Prijzen verschaffen informatie over de relatieve schaarste en het relatieve nut van de
verschillende goederen (of productiefactoren).
• Geven signalen of prikkels aan consumenten en producenten, die er hun beslissingen op
baseren.
• Het bepaalt de inkomensvorming.
o Wat de vrager betaald, is het inkomen van de aanbieder.
• Er is geen enkel centraal organisme dat tussenbeide komt bij het nemen van de diverse
consumptie- en productiebeslissingen.
7
, • Rol van het prijsmechanisme
o Informatiefunctie
o Motivatiefunctie
o Rantsoeneringsfunctie
Adam Smith (1776): Onzichtbare hand
• Invisible hand
• Regelaar die de markt altijd vanzelf weer in evenwicht brengt
o Enkel overheidstussenkomst kan dit natuurlijk evenwicht verstoren.
• Inefficiëntie bij
o Te sterke economische macht van bedrijven
o Sommige goederen kunnen vanwege hun specifieke kenmerken moeilijk an de markt
worden overgelaten
▪ Zorg voor de openbare orde
▪ Veiligheid
▪ Een deel van de infrastructuur
▪ Vrijbuitersprobleem
o Negatieve externe effecten
▪ Vb. 1: Schade aan het milieu
▪ Vb. 2: geluidshinder
▪ Deze effecten worden niet door de markt geprijsd
• Secundaire inkomensverdeling
Evaluatie
• Stabilisatieprobleem: hoog- en laagconjunctuur; werkloosheid
• Distributieprobleem: inkomensongelijkheid
• Allocatieprobleem: marktfalingen (monopoliemacht, publieke of collectieve goederen,
externe effecten, asymmetrische informatie)
6.3 De moderne gemengde economie: marktwerking met overheidsinterventie
Overheidsinterventies om de tekorten van de bovengenoemde sturingsmechanismen op te vangen
• Publieke sector: budgetmechanisme
o Via politieke besluitvorming worden allerhande collectieve goederen verdeeld en
gefinancierd.
▪ voor deze goederen wordt het marktmechanisme gedeeltelijk of volledig
uitgeschakeld.
▪ Voor goederen die geen marktprijs hebben
▪ Voor goederen die sterk onderprijsd worden (verdienstegoederen)
7. Methodologische aspecten van economische analyse
De economische wetenschap bestudeert het menselijke keuzegedrag vanuit de gezichtshoek van de
spanning tussen de schaarse middelen en veelvuldige behoeften.
8
, 7.1 Hypothesen
Hypothesen kunnen niet bewezen worden, maar men kan wel nagaan of de voorspellingen die ze
voortbrengen, stroken met de realiteit.
1e hypohese = Basishypothese
• Mensen reageren op prikkels en passen hun gedrag aan afhankelijk van de prikkels die ze
ervaren.
• Menselijk gedrag kan tot op zeker hoogte gestuurd worden door de juiste
prikkels/incentives.
o Aanpassingen in prijzen
o Aanpassing van inkomen
o Verandering in reglementen
o Sociale druk
o Wetten
o Overheidsingrijpen
o Vb. 1: Prijstoename van benzine (p 39)
o Vb. 2: Sterke verhoging van het leefloon (p 39)
2e hypothese
• Men kan het geobserveerd gedrag van personen, bedrijven en organisaties verklaren en
voorspellen door ervan uit te gaan dat dit gedrag het gevolg is van optimaliserend gedrag.
• Men gaat ervan uit dat individuele consumenten beslissingen nemen door de voor- en
nadelen van de verschillende alternatieven te vergelijken en het beste alternatief te kiezen.
3e hypothese = cecteris paribus-assumptie
• Partiële analyse
• Soms is men enkel geïnteresseerd in de samenhang tussen enkele economische variabelen of
verschijnselen en wordt deze samenhang onderzocht met uitsluiting van eventuele andere
invloeden, waarvan men weet dat ze bestaan maar waarvan men vermoedt of aanneemt dat
hun effect op de onderzochte fenomenen beperkt is.
• Men veranderd een parameter in de markt om het effect van die parameter te onderzoeken.
Al de rest blijft hetzelfde.
7.2 Het belang van ‘marginaal’ denken
Marginaal = de invloed van een kleine verandering in een bepaalde variabele op een andere.
Als de marginale kosten (nadelen) groter zijn dan de marginale opbrengsten (voordelen), kiest de
rationale beslissingsnemer ervoor de aanpassing in het actieplan niet door te voeren. Andersom zal
hij het wel doorvoeren.
Vb.: telefoongebruik (p 41)
7.3 Positieve en normatieve economische analyse
Positieve analyse
9
, • Alle gevolgen en implicaties voor de werkgelegenheid en de werking van de arbeidsmarkt
worden beschreven en grondig geanalyseerd.
• Men leert de implicaties in detail kennen
Normatieve analyse
• Stelt op basis van beschrijvende analyse de vraag of het verhogen van vb. het minimumloon
een maatregel is die wenselijk is vanuit maatschappelijk oogpunt.
• Waardeoordelen over wat wenselijk is en wat niet speelt een rol
7.4 Statische versus dynamische analyse
Statische analyse (foto)
• Bestudeerd economische verschijnselen (endogene variabelen) met als uitgangspunt dat de
relevante verklarende factoren ((exogene variabelen) onmiddellijk op het fenomeen
inwerken en zelf gedurende de analyse ongewijzigd blijven.
• Een verandering in exogene variabelen brengt een nieuwe evenwichtstoestand mee die
wordt vergeleken met de vorige.
• Wordt meestal gebruikt in het boek
Dynamische analyse (film)
• Onderzoekt het tijdspad en het aanpassingsproces bij de overgang van de ene economische
situatie naar de andere
7.5 Deductieve en inductieve methoden
Deductie
• Men gaat uit van axioma’s waarvan nieuwe besluiten worden afgeleid.
• Men kan nagaan of deze conclusies realistisch zijn.
Inductie = Er wordt uitgegaan van feitelijke observaties
7.6 Econometrie, speltheorie en experimentele economie
Econometrie = Combinatie van economische theorie, wiskunde en statistiek om economische
theorieën empirisch te verifiëren.
Speltheorie = Nieuw onderdeel van de toegepaste wiskunde die het mogelijk maakt de verwachte
rationele reacties van de opponenten op bepaalde strategische acties van een agent in zijn
beslissingsproces te incorporeren.
Experimenten: Validiteit van bestaande economische theorieën te verifiëren
7.7 Formeel en materieel object van de economie als wetenschap
8. Kritische kanttekeningen
10