2019-2020 Bijzondere weefselleer
2de bachelor
,Overzicht hoofdstukken
H1: inleidende begrippen Blz. 3
H2: Het cardiovasculair stelsel Blz. 7
H3: Het zenuwstelsel Blz. 17
H4: Het immuunstelsel en het lymfoïdstelsel Blz. 40
H5: Het spijsverteringsstelsel – Buis Blz. 72
H6: Het spijsverteringsstelsel – klieren Blz. 108
H7: Het ademhalingsstelsel Blz. 124
H8: Het urinair stelsel Blz. 143
H9: Het vrouwelijk geslachtsstelsel Blz. 160
H10: Het mannelijk geslachtsstelsel Blz. 180
H11: Het endocrien systeem Blz. 200
H12: Het integument Blz. 217
H13: Het oog Blz. 235
H14: Het oor Blz. 250
Tekeningen Blz. 262
,H1| Inleidende begrippen
De hoofdopdracht van een cel wordt bepaald door de sterke uitbouw van de organellen die aan deze
opdracht ten goede komen. De cellen groeperen zich tot weefsels en deze weefsels groeperen zich
tot organen of tot een functioneel geheel. Deze organen worden onderverdeeld in twee grote
groepen; de massieve, meer compacte organen of parenchymateuze organen en de holle of
buisvormige organen.
1. De parenchymateuze organen
Deze organen zoals de lever, nier, bijnier, speekselklieren, testis, ovarium en milt omvatten twee
belangrijke componenten, namelijk het parenchym en het stroma die ten opzichte van elkaar
functioneel georganiseerd zijn.
1.1 Het parenchym
Van epitheliale oorsprong
Functionele gedeelte van het orgaan
Onderling op een bepaalde wijze gegroepeerd.
o In celstrengen zonder afvoerweg (endocriene klieren)
o In tubuli (lever, nier)
o In acini (Pancreas, parotis)
o Alveoli (long, actieve melkklier)
Parenchym bestaat dus uit afvoerwegen die steeds gaan vertakken en finaal zulle eindigen
in eindstukjes, allemaal van epitheliale oorsprong.
Specifiek voor een bepaald orgaan
Beschadiging veroorzaakt snel functionele stoornissen
1.2 Het stroma of het interstitium
Dit is het bindweefsel
Zorgt voor stevigheid en steun
Bloedvaten, lymfevaten en zenuwen aanwezig
o Zorgt dus ook voor de circulatie, afweer en bezenuwing van het orgaan
Stroma is zeer dynamisch en van cruciaal belang voor de werking van het orgaan
Analoog voor alle parenchymateuze organen
Beschadiging geringe impact op de functie.
1.3 De organisatie
Parenchym en stroma vormen samen een functioneel geheel
Rond het parenchym wordt een stevig bindweefselkapsel gevormd
o Hieruit lopen bindweefselbalken (= trabekels), deze groeien naar binnen
o Kapsel = onregelmatig dens collageen bindweefsel
o Kleinere trabekels = losmazig collageen bindweefsel
De hilus is een plaatselijke indeuking waar arteries, zenuwen, venen, lymfevaten en
afvoerbuizen het orgaan binnendringen of verlaten.
De trabekels en septa (= bindweefsellamellen) delen het orgaan op in kwabben of lobi
o Lobi worden verder verdeeld in lobuli of kwabjes door fijnere trabekels of septa
, Vanuit de trabekels en septa zal fijn jonger bindweefsel (reticulinedraden, fibroblasten en
andere cellen van los collageen bindweefsel) samen met bloedvaten, capillairen en
afvoerbuisjes naar en rond het parenchym uitstralen = interstitieel bindweefsel
2. De holle of buisvormige organen
De buisvormige organen bevinden zich in het spijsverteringstractus, het ademhalingsstelsel en het
urogenitaalstelsel. Deze hebben een macroscopische waarneembare holte of lumen, omgeven door
een wand. Het lumen kan virtueel zijn (vb. nier drachtige baarmoeder, slokdarm) of opgevuld zijn
met inhoud (voedsel, gal, urine etc.). De wand is opgebouwd uit verschillende mantels of tunicae
1) Tunica mucosa of slijmvlies
Omgeeft het lumen
Bestaat uit een:
o L. epithelialis mucosae = epitheellaag die rust op een basaalmembraan =
membrana basalis propria
Basaalmembraan ligt onder elk epitheel maar is meestal lichtmicroscopisch
niet zichtbaar.
o L. propria mucosae = BDW-laag van de mucosa.
Loscollageen bindweefsel en is zeer celrijk
Veel bloedvaten, lymfecapillairen, zenuwuitlopers, klieren en lymfefollikels
aanwezig.
o L. muscularis mucosae = laagje gladspierweefsel.
Vlotte beweging van de mucosae t.o.v de andere tunicae en ook t.o.v. de
inhoud.
o Dankzij deze lamina is een vlotte beweging, een betere vertering, een betere
beweging en een betere opname van de inhoud mogelijk.
In organen waar veel resorptie plaatsvind, dus waar het contact tussen de inhoud en de
wand heel belangrijk is.
o Bij dit zorgt organen is de T. mucosa dus sterk uitgebouwd.
Contactoppervlak wordt vergtoot door villi en het slijmvlies wordt steeds vochtig gehouden
door mucus.
Sereuze vliezen vormen de aflijning van de buik-, pleura- en pericardholte. Het word vochtig
gehouden door waterig of sereus vocht.
2) De tela submucosa
Beschouwd als verbindingslaag en niet als mantel
Verbinding tussen tunica mucosa en tunica muscularis.
Losmazig collageen bindweefsel, maar iets denser en iets meer geordend dan de lamina
propria.
o Dit komt omdat deze laag armer aan cellen en rijker aan grovere vezels is.
3) Tunica muscularis
Gladspierweefsel
o uitz. Larynx, farynx en delen van de slokdarm en delen van het urogenitaal stelsel,
waarbij het dwarsgestreept spierweefsel is.
inwendig circulaire laag (= startum ciruclaire) en een uitwendige longitudinale laag (=
stratum longitudinale).
, o Stratum longitudinale vaak zwakker dan circulaire laag
Zorgt voor peristatiek
o Bij contractie: lumen verwijden en vernauwen
o Contracties lopen zeer geordend
o Van craniaal naar caudaal
Zorgt voor beweging van de inhoud zelf
o Zorgt ook voor actief transport van de slokdarm naar de maag
In het ademhalingsstelsel word deze laag vervangen door een tunica fibro-cartilaginea.
4) De tunica adventitia of de tunica serosa
Verbind de wand van een buisvormig orgaan met de omgevende weefsels en organen door
collageen bindweefsels
Grote arteries, venen, lymfevaten en zenuwen aanwezig
Meestal is er een BDW-laag aanwezig tussen T. muscularis en T. adeventitia/serosa
Tunica serosa: Op plaatsen waar de buisvormige structuur door een lichaamsholte trekt is
deze BDW-laag door een mesotheel afgegrends.
o Loopt verder in meso, dat het orgaan met de lichaamswand verbindt.
o Naast de arteries etc. ook grote vetcellen aanwezig.
3. De klieren
Klieren komen voor in de wand van holle organen of vormen op zichzelf een parenchymateus
orgaan
Ze worden op verschillende manieren ingedeeld:
o Exocrien, Endocrien, Paracrien, Merocrien, Apocrien, Holocrien
o Sereus, muceus
o Samenstelling van de klieren
o Bouw van de einstukken
De klieren kunnen op verschillende plaatsen aanwezig zijn in de wand van de holle organen.
1) in het oppervlakte epitheel
o Als individuele cellen (slijmbekercellen)
o Aaneensluitende cellen (slijmnapcellen)
2) dieper in wand
o Tot in de propria (propriaklieren)
o Tot in de tunica submucosa (submucosaklieren)
Klieren stulpen nooit in de spierlaag
Als ze tot in de tunica serosa/adventitia komen, dan verlaten deze klieren de buisvormige
organen en worden ze een aparte parenchymateus orgaan.
Deze klier past niet meer in de wand en ontwikkelt zich als een apart orgaan (bv. de
pancreas)
,4. Weefselgeneratie
4.1 Fysiologische vernieuwing
Cellen worden vernieuwd op 2 niveaus
1) intracellulaire inhoud vernieuwd.
2) gehele cel wordt vernieuwd.
Epitheelweefsel genereert heel goed, gewoon BDW genereert slecht tot goed, bloed vernieuwd
zich zeer goed, kraakbeen slecht en been ook goed. Spierweefsel vernieuwt zeer slecht tot niet.
Neuronen in zenuwweefsel regenereren niet, maar neurogliacellen regenereren redelijk goed.
4.1 Vernieuwing na letsel (herstel)
Samenstellende weefsels hebben een goed regeneratievermogen. Dankzij doorbloeding worden
deze weefsels gevoed. Dood of beschadigd materiaal wordt opgeruimd (MPS). De afweer kan zowel
aspecifiek en specifiek gebeuren.
,H2 | Het cardiovasculair stelsel
Vanuit het hart vertrekken de grote bloedvaten (aorta, a. carotis communis en
a. iliaca) die alsmaar kleiner en kleiner worden om finaal terecht te komen in
de allerkleinste arteries, aangeduid als arteriolen, die finaal de precapillairen
worden. Deze capillairen zullen vervolgens splitsen. Men maakt een
onderscheid tussen de arteriële kant en de veneuze kant. Deze vormen hier
een prevenule en die gaan meer en meer beginnen samenvloeien om
uiteindelijk een venule te vormen. Venulen zullen samenvloeien met vorming
van venen die het bloed zullen terugbrengen naar het hart.
1. De slagader of arterie – arteria
1.1 Algemene kenmerken
De wand is relatief dik
De media is de sterkte laag
Lumen is rond en meestal vrij van bloedcellen
o Bij venen komen juist veel bloedcellen voor
o Dit komt omdat arteries altijd contraheren waardoor bloed voortgestuwd word.
Kleiner lumer, maar wel een relatief dikke wand
o Venen: groter lumen, maar relatief dunnere wand.
o Lymfevat: spleetvormige ruimte in het BDW, afgelijnd door endotheel
(niet duidelijk)
Ingebed in losmazig bindweefsel
Bloedvaten komen altijd gegroepeerd voor, meestal per drie (arterie, vene en
lymfevat)
1.2 De grote en middelgrote arteries (enkele cm tot 0,5 mm)
van belang voor de opvang van de grote bloeddruk
hoe meer ze vertakken, hoe minder elastisch ze worden en hoe gespierder
Het musculaire type
meerderheid
stevige spierwand die door constrictie of relaxatie het lumen kan bepalen
o zorgen voor continue verdeling van het bloed over heel het lichaam (want de inhoud
van de bloedvaten is veel groter dan het totale bloedvolume!)
opbouw:
o 1) Tunica interna
Eenlagig plavei epitheel.
Cellen puilen uit in het lumen
Kernen liggen longitudinaal minder weerstand
Endotheel steunt altijd op een basaalmembraan (lamina lucida, densa en
reticularis)
Onder de basaalmembraan ligt een subendotheliaal laagje.
zeer beperkt en bijna niet zichtbaar
membrana elastica interna is de laatste laag.
Niet zichtbaar op HE-kleuring, maar wel goed zichtbaar op een
elastine kleuring.
, o 2) Tunica media = laag gladde spiercellen
Elk gladde spiercel is omgeven door endomysium (collageen type IV)
Spiercellen vormen concentrische lagen rond het lumen (20 tot 40 lagen)
Enkele elastine vezels tussen de spiercellen
o 3) Tunica adventitia of externa = laagje collageen BDW
Losmazig collageen BWD, maar bevat relatief dikke vezels die longitudinaal
zijn gerangschikt.
Hierdoor trekvastheid, stevigheid en weerstand
Loopt over in omliggend bindweefsel vormt een geleidelijke overgang.
Membrana elastica externa: tussen T. adventitia en de T. media.
Bevat de vasa vasorum en nervi vasorum.
Het elastisch type:
van belang voor de opvang van de grote bloeddruk tussen systole en diastole
het druk verschil wordt steeds kleiner en in de capillairen is er geen verschil in bloeddruk te
meten
in het capillair netwerk:
o De hydrostatische druk (= bloeddruk) = constant
Zorgt ervoor dat vocht in de weefsels terecht komt, samen met de
voedingstoffen
o Albumine is een eiwit in het bloed dat niet kan diffunderen uit de bloedvaten. Het
zorgt ervoor dat het vocht wordt aangetrokken naar de bloedvaten voor het behoud
van de colloïd osmotische druk
o Aan de arteriële kant is de hydrostatische druk hoger dan de osmotische druk,
waardoor vocht naar buiten treedt.
o Aan de veneuze kant is de osmotische druk hoger dan de hydrostatische druk,
waardoor vocht naar binnen stroomt.
er treedt meer vocht naar buiten dan dat er aan de veneuze kant naar
binnen treed! lymfevatensysteem.
Vaatjes afgelijnd door endotheel
Beginnen blind in het weefsel en vloeien samen tot een groot
lymfevat veneuze systeem
Het vocht in BDW is dus continu in beweging; het wordt continu
vernieuwd en afgevoerd.
Zelfde basisopbouw met enkele verschillen
o Subendoteliaal laagje is goed ontwikkeld
hier komen fibroblasten en fibrocyten in voor
o T. media: vooral veel elastine vezels en minder spiercellen.
Vormen concentrische lamellen.
Hierdoor vallen de membrana elastica interna en externa minder goed op
o T. adventitia bestaat ook uit longitudinale collageenvezels maar kunnen minder
goed contraheren dan bij musculair type.
,1.3 Arteriole of de kleine slagader (+- 500 µm tot +- 20-30 µm)
Grote arteriën worden alsmaar kleiner en kleiner. Finaal hebben we de arteriolen.
Tunica intima bestaat uit een endotheel, een basaalmembraan en een membrana elastica
interna.
Subendotheliaal laagje niet aanwezig.
Tunica media bestaat tenminste uit één concentrische laag spiercellen.
Tunica adventitia is zeer dun.
o In deze laag zijn enkele elastinevezels aanwezig in het collageen bindweefsel als
restant van membrana elastica externa.
Arteriolen worden dikwijls opgemerkt op histologische sneden. De kernen van de
endotheelcellen zijn longitudinaal gericht, terwijl de kernen van de tunica media er dwars op
liggen.
1.4 Het precapillair of de metarteriole (diameter zoals het capillair)
Deze zijn nog dunner dan de arteriolen en hebben in feite al de diameter van een rode bloedcel.
Tunica intima heeft enkel een endotheel en een basaalmembraan.
Tunica media is een discontinue laag, waarbij de spiercellen zijn gegroepeerd aan een
bepaalde kant van de precapillair.
o Deze verdikking wordt aangeduid als een precapillaire sfincter.
De spierlaag laat toe op actieve wijze de doorstroming te regelen.
Tunica adventitia is afwezig.
1.5 Speciale arterietypes
Eindarteries:
Deze arteries vertonen een gewone bouw, maar ze zijn fysiologisch verschillend.
Krijgen geen bloed meer van andere arteriolen geen collateraalcirculatie.
Soms geven meerdere eindarteries bloed aan weefsel, maar het kan ook dat een eindarterie
een deel weefsel voor zich neemt.
o Het weefselstukje krijgt dus enkel bloed van één eindarterie.
o Als er met deze arterie iets misloopt, zal het weefsel geen bloed meer krijgen en
dus bijgevolg ook geen zuurstof. Men spreekt dan van een infarct.
o Nier, hersenen, retina, milt en hart bezitten dus allemaal eindarteries.
a. centralis van de milt:
De adventitia wordt hier vervangen door een lymfocytenschede. Dit wordt later meer in
detail besproken.
Arterio-veneuze anastomosen (shunt)
Dit is een rechtstreekse verbinding tussen een arteriool en een venool zonder capillair
netwerk.
functie: vormen van een omweg voor het bloed.
o Bloed zal altijd de weg kiezen van de minste weerstand.
o Capillairen bieden een hoge weerstand. Bij vasoconstrictie zal dit vaak voorkomen.
Het arterieel deel van de shunt is voorzien van een sterke media en talrijke zenuwen.
Deze verbindingscapillairen laten zich moeilijk onderscheiden van de gewone capillairen. Het
lumen is wijder en ze bezitten enkele contractiele elementen.
, a. helicinae
Arteriolen die gladde spiercellen bezitten tussen de tunica intima en tunica media.
o Longitudinaal gericht! (in de tunica media juist circulair)
Bij contractie: bloedvat verkort zal sterk opkrullen
o Door contractie zal het lumen volledig afgesloten worden.
o Zeer efficiënte manier om stromend bloed af te sluiten
Komt voor t.h.v. het voortplantingsstelsel
o Ovarium: groei van follikels de eisprong is in feite een ruptuur die een enorme
bloeding veroorzaakt. De bloedvaatjes zullen zich daarom enorm sterk opkrullen
waardoor de bloedstroming wordt stopgezet kans tot bloedstolling bloederig
lichaam vormt zich om tot een corpus luteum productie progesteron.
o Erectie: in niet opgewonden toestand zijn de bloedvaten opgekruld in het corpus
cavernosum. Bij seksueel contact zullen de bloedvaten relaxeren en gevuld worden
met bloed waardoor de penis zal verharden.
Hersenarteries en retinale arteries
Zeer dunne arteries
Tunica media en Tunica adventitia zijn zeer gering ontwikkeld.
Deze vaten zijn goed beschermd tegen uitwendige mechanische factoren, maar de dunne
wand verhoogt het risico op ruptuur van de vaten bij verhoogde bloeddruk
hersenbloeding.
De glomus (neurovasculaire glomus)
Meestal te vinden op het verloop van een arterio-veneuze shunt
Centraal doorheen de glomus zit de arteriool.
o Hieromheen zit een Tunica media en een tunica adventitia,
maar de buitenkant is heel hard
Kapsel bestaat uit dens collageen bindweefsel.
Tussen de Tunica intima en Tunica media: longitudinale spierbalen aan één kant bij
contractie word de spier korter en dikker door het harde kapsel zetten ze naar binnen uit
duwen het lumen toe.
De glomus zal contraheren als het bovenste weefsel, voorzien van capillairen, bloed nodig
heeft regulatie van de bloedstroom sterk reguleren
o Komen voor t.h.v.: vingertoppen, tenen, oren van konijn, de kam van een haan,
tepel van het rund, genitaliën
Het glomus caroticum en het glomus aorticum
Neurovasulaire glomera van een speciaal type
Lijken oppervlakking op een neurovasculaire glomus maar zijn eerder een endocrien
orgaantje.
Lumen aanwezig
Epitheliale celstrengen van epitheliale afkomst aanwezig tussen gevensterde capillairen en
omgeven door een BDW kapsel.
o 2 types te onderscheiden van epitheliale celstrengen
1) hoofdcellen: chemoreceptoren die continu de chemische samenstelling
van het lichaam monitoren
O2, CO2 en de pH-samenstelling
Geven de informatie door aan het ADH-stelsel en hart-stelsel
2) steuncellen: zij omgeven de type 1 hoofdcellen.