Samenvatting ziekteleer les 1 (ziekten en gezondheidsbeleid in de westerse wereld). Uitgebreide lesnotities geïntegreerd met slides vanuit de les waardoor dit document een goede uitleg geeft van de lesmaterie.
Inleiding algemene ziekteleer
LES 1: ZIEKTE EN GEZONDHEID IN DE WESERSE WERELD
1.2 Evolutie van ziekte in de westerse wereld
WHO (wereldgezondheidsorganisatie) = levensverwachting steeg +5 jaar tussen 2010-2015. Grote evolutie (en snelste
ooit) die zorgt dat mensen langer in leven gehouden kunnen worden = prolonged life.
Gevolg: veroudering (‘vergrijzing van de bevolking’) en meer en meer confrontatie met chronische ziekte:
• Multiple onderzoeken en behandelingen. • Belangrijke lichamelijke-psychische belasting
• Langdurige chemotherapeutische schema’s. voor patiënten.
• Pijnproblematiek. • Nieuwe uitdagingen voor het medisch team.
• Maatschappelijke zorg voor minder-valide
patiënten.
Reactie hierop vanuit medische wereld =
o Zorgprogramma’s.
o Accreditering: veel ziekenhuizen hebben externe accreditering (externe audits die ervoor zorgen dat alles dat
gebeurd aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet).
o Multidisciplinaire benadering van problemen door toenemende mogelijkheden (vb. levertransplantatieprogramma).
• Veranderde relatie arts-patiënt: vroeger deed de patiënt alles wat de arts zei, nu is de patiënt autonomer
geworden.
o Verschuiving: paternalistisch --> patient-centered model waarbij een multidisciplinaire (‘holistische’) approach
primordiaal (cruciaal) is.
Basisbegrippen
o Mortaliteit = sterfte binnen een bepaalde periode binnen een bepaalde populatie.
o Morbiditeit = voor fractie die lijdt aan bepaalde ziekte als maat voor ‘invaliditeit’ die een ziekte met zich meebrengt.
o DALY (disability-adjusted life years (WHO) = aantal mensen dat sterft aan een aandoening + aantal mensen dat
mensen leven met een beperking door ziekte.
• DALY = YLL (Years of Life Lost) + YLD (Years Lived with Disabilities)
• Vb. psychiatrische ziekte: treft jonge mensen met hoge mortaliteit en morbiditeit: hoge DALY!!!
Waarde en gewicht dat
gegeven wordt aan een
psychiatrische ziekte is
belangrijk geworden door
de DALY!
DALY wereldwijd: vroeger
stierf men aan
infectieziekten. Dit is sterk
veranderd.
Tegenwoordig is er een groot verschil tussen landen met een hoog
en laag inkomen. Voornaamste sterfte wereldwijd =
- Laag inkomen: laag gewicht vooral bij kinderen (oranje balken).
- Hoog inkomen: alcohol, overgewicht, hoge bloeddruk en tabak (blauwe balken).
1.3 Ontstaan van types van zieke
1.3.1 Infectieus
a) Bacterieel: eencellig organisme (kan alles op zichzelf).
In het lichaam zijn er zeer veel bacteriën die we nodig hebben voor de normale werking van het lichaam. Enkelen horen
hier niet en wanneer deze toch in het lichaam komen worden we ziek:
• Acuut (vb urineweginfectie): kortstondig, kan zonder/met behandeling weg gaan.
• Chronisch (vb tuberculose): kan jaren aanwezig zijn en ziekte veroorzaken.
Behandeling hetzij ‘symptomatisch’, meestal met antibiotica.
, Transmissie via =
• Aerogeen: bacterie verspreidt zich via kleine luchtdruppels (vb. meningokokken --> bacteriële hersenvliesontsteking,
zeer besmettelijk!).
• Faeco-oraal: via de mond in contact komen met stoelgang van een andere (vb. Salmonella).
• Seksueel (vb. Neisseria gonorrhoe).
Diagnose direct; door kweken en indirect; door detectie van antistoffen in het bloed (serologie: IgM, IgG) of door
antigenen (eiwit) in lichaamsvochten.
• Kweek: vb bloedkweek (hemocultuurflessen), urinecultuur, sputumcultuur.
o Hemocultuur = gericht op opsporen in de bloedbaan.
o Cultuur = schaal met rijke voedingsbodem waar de onderzoeker een wisser over uitstrijkt zodat de bacterie zich
uitsmeert en kan groeien om later te kunnen identificeren.
o Antibiogram = de witte punten op foto zijn antibiotica: de donkerrode kringen rond
hierrond geeft aan dat de bacterie aan het sterven is --> de antibiotica werkt daar --> zo
achterhalen hoe gevoelig de persoon is voor een bepaald antibiotica met die bacteriën. Dit
is belangrijk omdat er meer en meer resistente bacteriën komen.
b) Viraal: klein infectieus partikel met erfelijk materiaal en proteinkapsel, primitiever als bacterie. Heeft nood aan cel
van de gastheer om te overleven en zich hierin te repliceren.
• Ziekte: acuut (meest voorkomend, vb respiratoir syncytiaal virus) of chronisch (vb HIV).
• Behandeling: ‘symptomatisch’ of met antivirale middelen. De meeste moeten eerder uitgeziekt worden waarbij het
eigen immuunsysteem het werkt doet.
• Transmissie via =
- Aerogeen (vb. influenza virus --> griep)
- Faeco-oraal (vb. norovirus --> zware buikgriep. Geeft epidemieën, vaak lokale uitbarstingen in rusthuizen)
- Seksueel (vb. HIV)
• Diagnose door detectie van antistoffen in het bloed, antigen of door PCR (moleculaire techniek met directe meting
van virale replicatie).
c) Parasitair: kan gaan over ééncellige organismen tot macro-organismen (vb. oxyuren). Behendelen met
antiparasitaire middelen; product specifiek gericht is op het doden van parasieten.
Giardia lamblia: heeft ‘haren’ om zichzelf voort te duwen. Zit vaak in darmen. Mensen met aanhoudende
buiklast na verre reizen doen denken aan deze parasiet.
Malaria: eencellig organisme parasiet.
d) Speciaal type infectie: ‘opportunistische infectie’ = infecties met minder virulente kiemen die bij de gezonden geen
infectie veroorzaken maar wel bij patiënten met verminderde immuunafweer. Dit kan een zwaar ziektebeeld geven!
• Vb patiënten onder immuunonderdrukkende medicatie zoals chemotherapie.
• Vb patiënten met HIV.
1.3.2 Genetisch-congenitaal
• Congenitaal = een ziekte die bestaat bij de geboorte, ongeachte de oorzaak.
• Genetisch = een ziekte die veroorzaakt wordt door een afwijking in het genetisch materiaal (DNA), is per definitie
ook (in meerdere mate direct) overerfbaar.
DNA = genetisch materiaal van de cel is gebundeld in chromosomen en genen.
• Een chromosoom is een lange draad DNA (dubbele helix) bestaande uit basen(-paren) of nucleotiden: A, T, C,
G (adenine, guanine, cytosine en thymine).
• Bij celdeling wordt het DNA gekopieerd: de basenparen kunnen coderen (worden afgelezen) --> per drie
basenparen (= codon) wordt 1 bepaald aminozuur aangemaakt --> DNA-volgorde bepaald de aminozuren
volgorde --> vormen samen een specifiek eiwit.
• De lichaamscellen bestaan uit 46 chromosomen (23 chromosomenparen; telkens 1 chromosoom van moeder,
1 van vader).
1 gen = stuk DNA ketting dat aanleiding geeft tot 1 eiwit. Dit betekent dat voor hetzelfde gen, telkens twee kopieën
bestaan: één van vader en één van moeder (‘allelen’); homozygoot en heterozygoot.
Vb. een gemuteerd gen geeft aanleiding tot een ‘foutief’ eiwit kan ofwel van 1 of beide ouders worden overgeërfd.
• ‘Dominant’: één foutief allel geeft aanleiding tot de ziekte.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper StudentKULeuven1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.