Executieve functies
Bij executieve functies komen we bij het ondersteunen van complex gedrag; hier stellen onze
hersenen in stat om complexe en doelgericht te stellen, dat verder gaat dan het habituele (gewoonte
gedrag) dat we uit ervaringen geleerd hebben. We gaan hier een stap verder gaan, en gaan we voor
een stuk gaan kijken in het habituele gedrag; we leren een aantal zaken automatisch te doen. Maar,
wij zijn ook in staat om dat habitueel gedrag te onderdrukken, en te gaan vervangen door
doorgericht gedrag van een zekere complexiteit. Dit is uniek aan de mens. (Dieren kunnen dat ook,
maar in een mindere mate).
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen automatisch en gecontroleerd gedrag, en bij deze
automatische hebben we te maken met het habitueel gedrag: een stimulus, en we hebben geleerd
om op een bepaalde manier hierop te reageren, zonder hierbij verdere vragen te gaan stellen.
Typisch is dit een snelle reactie zonder inspanning, en deze gedragingen zijn meestal gebaseerd op
posterieure gebieden. Wanneer we kijken naar de meer complexe, doorgericht gecontroleerde
gedragingen, dan zijn deze trager, zij vereisen inspanning, en hierbij gaan we vooral de frontale
gebieden gaan gebruiken. Bij doelgericht gedrag gaan we het dus voornamelijk hebben over de
frontale gebieden, waaronder de prefrontale cortex welke van belang is voor het uitvoeren van de
executieve functies (= doelgericht).
Het is de prefrontale cortex welke zal instaan voor de executieve functies, wat ertoe zal leiden dat er
uiteindelijk doelgericht gedrag tot stand komt, en er zijn verschillende van deze functies. Wanneer
we doelgericht willen werken, moet we in staat zijn om vooraleer we aan onze handeling beginnen,
eerst een plan gaan maken van wat we willen doen. Dit is essentieel, en dus niet onmiddellijk
reageren op de stimulus uit de omgeving, maar dus eerst een plan gaan maken van wat we willen
doen als reactie op een bepaalde stimulus. Dat plan moet dan vervolgens ook in gang gezet worden,
de initiatie van het plan/gedrag. We moeten gaan bijhouden of alles volgens plan verloopt, en we
moeten ook gaan bijsturen in het plan als dat nodig is. We moeten een bepaald gedrag hebben, en
wanneer dat niet mogelijk is, dan moeten we dat gedrag gaan inhiberen. Tot slot moeten we ons
gedrag ook stoppen. Deze executieve functies worden ook gebruikt bij het hoger-orde denken; het
maken van beslissingen.
Wanneer er schade is ter hoogte van de frontale (prefrontale) cortex, dan krijgen we te maken met
een executief disfunctioneren (envirenmental dependency syndroom). We zullen zien dat er dan een
hogere afhankelijkheid zal zijn van de omgevingsfactoren. We zullen zien dat bij schade van de cortex
het moeilijker wordt de executieve functies te gaan uitvoeren, en we gaan dan meer en meer gaan
terugvallen op het habitueel gedrag. Met andere woorden, men gaat directer gaan reageren op deze
stimulus die we gaan waarnemen uit de omgeving. De mensen zullen wanneer deze zich bevinden op
een niet gekende situatie, zullen zij wanneer zij iets habitueel zien, hier direct habitueel op reageren.
Alle gebieden van de hersenen zijn geconnecteerd met de prefrontale cortex, want de prefrontale
cortex zou moeten instaan voor het uitvoeren van alle executieve functies, dus moet wel veel input
krijgen. We zullen dus zien dat alle gebieden van de hersenen geconnecteerd zijn met de prefrontale
cortex, en dus alle gebieden sturen informatie naar de prefrontale cortex. Op deze manier komt er
daar veel informatie samen, en op die manier krijgt de prefrontale cortex een goed overzicht van wat
er allemaal gebeurt op die andere plaatsen in de hersenen (om op die manier functie goed te kunnen
uitoefenen). Vervolgens is het zo dat er niet alleen informatie binnenkomt, maar vanuit het centrale
deel (prefrontale cortex) is er ook output naar de andere gebieden van de hersenen, en zo kan dan
de prefrontale cortex de werking van de andere delen van de hersenen gaan beïnvloeden (bedienen).
, Dit is een essentieel voordeel, een essentieel kenmerk om deze executieve functies te kunnen
uitvoeren.
Een 2de aspect is dat er in de prefrontale cortex er een grote dichtheid is van connecties, wat
betekent dat er daar veel connecties aanwezig zijn in dat gebied, en dat betekent complexere info
verwerking.
Eenvoudig gedrag is habitueel automatisch gedrag, en meer complex gedrag is het doelgerichte
gedrag en we gaan dan gaan zien dat naarmate het gedrag meer en meer complex gaat worden,
dat dan ook de prefrontale cortex meer en meer plaats in beslag zal nemen (prefrontale cortex
groter).
Een eerste functie die behoort tot de executieve functies, is de initiatie van het gedrag. We gaan dus
eerst een plan in gang gaan zetten, om zo tot handelen te komen, om het doel te gaan bereiken. We
hebben dus eerst een plan gemaakt, en dat plan gaan we dan vervolgens gaan in gang zetten om tot
slot het doel te bereiken. Wanneer mensen een schade hebben ter hoogte van de prefrontale cortex,
dan kan er hier gesproken worden van patiënten met een psychologische inertie (passiviteit). Deze
inertie betekent het voortzetten van een bestaande toestand, en wanneer die toestand passief is,
dan gaan deze patiënten de neiging hebben om deze toestand aan te houden. Zij gaan dan passief
blijven. Wanneer de toestand actief is, dan gaan zij ook deze toestand gaan behouden, maar dan
gaan zij ook beginnen persevereren; zij gaan het gedrag, de acties, beginnen te herhalen (het
herhalen van gedrag).
Een opvallend kenmerk van de frontaal patiënten is apathie: zij zijn moeilijk in beweging te krijgen,
en het is moeilijk deze patiënten tot handelen aan te zetten. Iets wat hier zeker een rol in blijkt te
spelen, is dat een specifiek deel van de hersenen; namelijk de anterieur cingulate cortex, dat deze
zich bezig houdt met het inschatten van wanneer we een bepaalde handeling zou willen stellen, om
dan te kijken wat is het voordeel hiervan en wat zijn de nadelen ervan (wat kost het mij om die
beloning te krijgen). Het idee is dat frontaal patiënten een verstoring hebben van dat gebied,
waardoor er geen kost/baat analyse meer gedaan kan worden; zij gaan de voordelen en de nadelen
niet ten opzichte van elkaar kunnen zetten, en hierdoor vinden zij het vaak niet de moeite om een
bepaalde handeling te doen. De evidentie die hiervoor bestaat is voornamelijk fMRI-onderzoek in
combinatie met patiëntenonderzoek.
De mensen kennen een passiviteit omdat zij dus vaak niets niet de moeite vinden om de handeling te
gaan uitvoeren, maar daarnaast hebben deze patiënten ook last van perseveratie. Dat is ook iets dat
sterk vanuit gedragsonderzoek aan het licht is gekomen. Een manier omdat in kaart te gaan brengen,
is de fluency test; deze kan verbaal en niet-verbaal gedaan worden. Men zal gaan vragen op woorden
te gaan geven binnenin een bepaalde tijdspanne (vb.; alle woorden die beginnen met een N). Wat we
dan zien is dat de frontaal patiënten gaan beginnen persevereren, en dat zij gaan terugvallen op een
bepaald woord dat ze al gegeven hebben, en daar ook moeilijk terug uitgeraken en geen nieuwe
gaan kunnen opnoemen. Een andere test, in het niet-verbale domein, is een test waarbij men vraagt
om zo veel mogelijk verschillende tekeningen te gaan maken in een bepaalde tijd. We zullen dan zien
dat de patiënten telkens hetzelfde zullen gaan tekenen; starten anders maar gaan terugvallen op het
eerste. Ook zullen we zien dat deze patiënten bij het zien van pen en papier direct gaan beginnen
schrijven. Bij de opdracht om zoveel mogelijk tekeningen te maken, is er ook niet echt nagedacht
over de tekeningen, want het is slimmer om makkelijke tekeningen te maken, maar patiënt kiest voor
het tekenen van ingewikkelde tekeningen, en opnieuw blijft de patiënt terugvallen op eenzelfde
patroon. Ook wanneer gevraagd wordt naar een volgende opdracht met nieuwe instructie, blijft
vorige doen.