Een beknopte samenvatting van het vak Biologische Psychologie, en het boek Psychobiology. Met deze samenvatting heb ik het vak meteen gehaald met een 7.5.
Darwin: alle organismen aan elkaar gerelateerd en stammen af van zelfde voorouder. Door
natuurlijke selectie overleefden de organismen die het best waren aangepast (survival of
the fittest). Bewijs:
- Biogeografie: Galapagos eilanden bijv alleen maar vogels met lange snavels omdat
daar alleen zaden te vinden zijn
- Fossielen
- Structurele gelijkheden: over verschillende soorten heen zie je gelijkheden (allemaal
zelfde voorouder)
- Verschillende organismen starten op dezelfde manier als embryo
- Moleculaire biologie: DNA komt sterk overeen met andere diersoorten.
Selectief broeden is initieel, specifiek en snel proces van selectie van organismen. Genetic
modification is het aanpassen van genen en daardoor organismen kweken.
Mens:
1. Complexe water-dwelling organismen, die later zenuwen krijgen ruggengraat
2. Vissen trekken meer naar land amfibieën ontstaan
3. Vinnen verdwijnen, waardoor reptielen ontstaan: droge huid dus kunnen op land
4. Vanuit reptielen ontstaan zoogdieren die eigen baby’s eten kunnen geven. eerste
diersoort die zwanger kon worden. mens is meestgevorderd zoogdier
Out of africa hypothese: mens ontstond in Afrika, waarna zij over de hele wereld trokken.
Wij zijn anders dan andere soorten omdat ons cerebrum ver ontwikkeld is.
Kwalitatieve eigenschap: beïnvloedt door enkel gen en is erfelijk. Je hebt het of je hebt het
niet, wordt niet beïnvloedt door omgeving.
Dingen die erfelijkheid van ziekte kunnen veranderen:
Genetic heterogeneity: gelijke stoornissen worden veroorzaakt door mutaties in
genen
Penetrantie: de penetrantie van de allel van de ziekte is te laag
Mosaicisme: niet alle cellen in het lichaam zijn genetisch identiek.
Phenoscopies: door omgeving ontstaan stoornissen die gelijk zijn aan stoornissen
met genetische basis.
Kwantitatieve eigenschappen: eigenschappen die beïnvloed worden door meerdere genen
polygenetic disorder: meer variabel en minder te voorspellen. Kwantitatief wordt wel
beïnvloedt door de omgeving.
Mendeliaanse erfelijkheid (je ontvangt van beide ouders 2 chromosomen voor een
eigenschap, en willekeurig worden er 2 allellen gekozen welke het chromosomenpaar
worden): hij vond verschillen tussen Conspecifics: leden van dezelfde soort.
Hij heeft veel betekend voor hedendaagse kennis van genetica.
1. Hij vond dichotome variabelen
2. Hij vond dominante en recessieve eigenschappen
, 3. Hij maakte verschil tussen fenotype en genotype.
4. Hij ontdekte dat de omgeving invloed kan hebben op genen: men kan verschillende
oogkleuren krijgen door een traumatische gebeurtenis. heterochromia iridium.
5. Maar ook fouten in de omzetting van genen kan zorgen voor twee verschillende
oogkleuren heterochromia iridis.
Huntington (trillen, cognitieve afname): laat Mendeliaanse erfelijkheid ook goed zien.
Huntington wordt doorgegeven omdat het pas op latere leeftijd tot uiting komt, dan weten
ouders nog niet dat ze het door zouden geven voordat ze aan kinderen begonnen. Komt
alleen tot uiting als je én het dominante allel, en de recessieve bezit.
PKU: erfelijke stofwisselingsziekte. Mensen die dit hebben missen een enzym dat eiwitten
afbreekt. Dit stapelt zich op, waardoor je verminderde sociale en mentale skills hebt.
Gameten: eitjes of spermacellen.
Haploid: geslachtscellen. 46
Diploid: set chromosomen, autosomen zijn diploid omdat het er 23 zijn. (enkel)
Autosomen: normale chromosomenparen.
Seks chromosomen: seks chromosomenparen (gameten)
Karyotype: overzicht van gehele set chromosomen
Centromeer: midden van chromosomen
Telomeren: uiteinden van chromosomen
Histonen: eiwitten die om het DNA heen zitten, zodat het niet in de war raakt.
Cytogenetic bands: strepen op chromosomen, om de loci van genen te bepalen.
Meiose: het ontstaan van gameten, deling, hierbij ontstaat er een cel met 23 chromosomen
(haploid) in plaats van 46. Een spermacel en een eicel met een haploide aantal kan een
zygote (foetus) vormen. Dus eerst zijn er 46 chromosomen, dan ontstaat meiose en deelt hij
op in 23.
Mitose: het delen van normale cellen. Gebeurt na de bevruchting, want hierdoor ontstaat
een volledig organisme.
DNA: heeft de vorm van een dubbele helix. Nucleotide basen (ACGT) worden aan elkaar
gekoppeld door middel van suikerfosfaat.
Functies van DNA:
Replicatie: twee strengen van nucleotide basen laten elkaar los. Hierdoor worden
andere nucleotide basen vanuit het cytoplasma (het geheel dat rondom de
celonderdelen ligt) aangetrokken. Fouten die hierbij gemaakt worden heten
mutaties.
Eiwitsynthese: de nucleotidebasen vormen een code als bouwvolgorde voor
aminozuren. De code voor aminozuur is gebaseerd op 3 basen: een codon
o Transcriptie: het aflezen van DNA-code. Eerst wordt RNA gevormd, hierna
worden de exons eruit gehaald en de introns blijven. Dit heet nu MRNA.
o MRNA gaat naar het cytoplasma, waar translatie plaatsvindt. Hier wordt ht
MRNA omgezet in aminozuren, die met behulp van TRNA een eiwit vormen.
Translatie stopt wanneer TRNA een stopcodon tegenkomt.
, Genetische variatie:
Polymorfisme: verschillen in DNA, komt voor bij meer dan 1% van de wereld.
Verschillen bestaan meestal uit base pair. Niet perse invloed op erfelijkheid, maar
grotere risicofactor.
Single nucleotide polymorfisme (SNP’s): hierdoor kan sikkelcelziekte ontstaan.
Mutatie: dit is zeldzaam, random en onafhankelijk van de behoefte van het
organisme. Zorgt direct voor storing in mendeliaanse erfelijkheid.
Soorten mutaties:
Tandem repeat: herhaaldelijke duplicatie van kern-DNA. Bestaand uit basenparen die
gecombineerd zijn en herhalen (GATAGATAGATA).
Deleties/inserties: één of meer nucleotiden worden toegevoegd of verwijderd. Een
vorm van deletie tijden meiose: Williams-Beuren syndroom: hierbij zijn er
fenotypische abnormaliteiten door deletie van chromosoom (waarneembaar).
Inversies: segmenten van chromosoom worden 180 graden gedraaid. Heeft
waarschijnlijk geen effect op de mens, maar er is meer kans op een miskraam.
Translocaties: chromosoom hecht zich aan ander chromosoom.
Verschillend aantal chromosomen: Down-Syndroom
Epigenetica: modificaties van genoom (geheel aan erfelijke van cel), zonder dat er DNA-
veranderingen plaatsvinden.
Erfelijkheid: wordt uitgedrukt van 0 tot 1. Bij een erfelijkheid van 0 zijn alle variaties te
wijten aan de omgeving. Aan een erfelijkheid van 1 zijn alle eigenschappen verklaard door
genen (van ouders).
Eeneiige tweelingen: delen 100% van hun genen. Twee-eiige tweelingen delen 50% van hun
genen, net als normale broertjes en zusjes.
Turkheimer stelde 3 wetten van gedragsmatige genetica:
- Alle menselijke gedragseigenschappen zijn erfelijk
- Effect van opgroeien in dezelfde familie is kleiner dan effect van genen
- Een gedeelte van de variatie in gedrag kan niet door familie of omgeving verklaard
worden
Human genome project: alle genen van de mens zijn hierin vastgelegd.
HOOFDSTUK 2
Nucleus: celkern
Celmembraan: vetlaag om de cel heen ter bescherming. In die vetlaag drijven eiwitten die
betrokken zijn bij communicatie tussen cellen. Phospholipide laag: zorgt dat moleculen cel
in- en uit kunnen.
Transmembraan receptor: dit zijn gateways die zorgen voor het transport van verschillende
stoffen door het membraan.
Cytoskeleton: cel heeft bepaalde vorm. Cytoskeleton is het netwerk van fibers en buisjes dat
de cel stevig houdt, vorm en bewegelijkheid geeft. Bij neuron heet dit: neurofilament.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Ninajanssen1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,39. Je zit daarna nergens aan vast.