Vorming
1.1 het begrip cultuur
- materieel: geld en zaken als kleding en architectuur.
- Immaterieel: taal, waarden en normen.
- Culturen zijn altijd relatief:
Tijd en plaats gebonden.
Veranderen onder invloed van wijzigende omstandigheden.
1.2 Cultuurgroepen
- Dominante cultuur: overheersende cultuur in een samenleving.
- Subcultuur: een cultuur die zich in bepaalde opzichten afwijkt van de overheersende cultuur.
- Tegen- of contracultuur: cultuur die zich verzetten tegen de overheersende cultuur.
Bestonden vooral in 1960 en 1970.
- Cultuur is normatief van aard wil zeggen: de leden van een samenleving of gemeenschap of
groepering zich behoren te gedragen krachtens hun lidmaatschap volgens de voorschriften
van hun (sub)cultuur.
- Multiculturele samenleving: samenleving waarin vele verschillende culturen naast elkaar
bestaan.
- Asielzoekers: mensen die hun land ontvluchten om te ontkomen aan oorlog of vervolging en
die asiel aanvragen in een land.
- Autochtoon: inwoner van Nederland die hier zijn oorsprong heeft liggen.
- Allochtoon: inwoner van wie ten minste 1 ouders in het buitenland is geboren.
- Niet-Westerse allochtonen: allochtonen met afkomst van landen als Afrika, Turkije, Latijns-
Amerika en Azië (excl. Japan en Indonesië)
- Westerse allochtonen: afkomst Europa, noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan.
- Inburgeringsexamen: buitenlanders zijn verplicht om een cursus Nederlands en
maatschappijoriëntatie te volgen.
- Culturele antropologie: een wetenschap die zoekt naar kenmerkende verschillen van
volkeren en dan vooral de westerse en niet-westerse culturen met elkaar vergelijkt.
- Global village: de wereld vormt een groot dorp.
- Etnocentrisme: het centraal stellen van de eigen cultuur bij de benadering en beoordeling
van andere culturen.
- Referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis, ervaringen,
zienswijzen en opvattingen.
1.3 Jongerencultuur
- Jongeren vormen vaak een subcultuur: jeugdcultuur
Welvaart nam toe: jongeren kregen zakgeld
Er ontstond een wij-gevoel (wij zijn goed, hun zijn niet goed)
Generatieconflict: jongeren verschillen van mening met oudere generaties.
- Peer groups: groep die gemeenschappelijke kenmerken heeft (leeftijd).
- In jaren 60 waren het de hippies:
Verzette zich tegen de bestaande maatschappij (waar alles om geld ging) en tegen het
optreden van Amerika in de Vietnamoorlog.
1.4 Waarden en normen
- Waarden: algemene en gezamenlijke opvattingen en voorstellingen binnen een maatschappij
of groepering omtrent hetgeen goed, correct en daarom waard om na te streven is.
Blijken uit: uitspraken en boodschappen van politici, opvoeders en geestelijke leiders.
En de grondwet en de daaraan gekoppelde wetten.
- Normen: wetten, regels en gewoonten waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan
behoren te houden.
, - Door ontkerkelijking zijn veel oude normen en waarden verdwenen.
- Institutie: een vast, collectief bepaald gedragspatroon.
1.5 De dimensies van Hofstede
- Collectivistische samenlevingen: als in een samenleving het
groepsbelang belangrijker is dan het individuele belang en
individuen vanaf hun geboorte opgenomen worden in
sterke, hechte groepen.
- Individualistische samenlevingen: als het belang van het
individu uitgaat boven het belang van de groep en de
onderlinge banden tussen de individuen los zijn.
- Masculien: mannelijk
- Feminien: vrouwelijk
- Kostwinnersgezin: daar zorgt de man voor het inkomen en de vrouwen voor het gezin en het
huishouden.
- Onzekerheidsvermijding: mate waarin de dragers van een cultuur zich bedreigd voelen door
onzekere of onbekende situaties.
- 3 middelen om spanning dragelijk te maken:
Techniek: helpt onzekerheden te vermijden die door de natuur worden veroorzaakt.
Wetgeving: deze probeert onzekerheden in het gedrag te vermijden.
Religie: deze helpt onzekerheden te accepteren waartegen ze zich niet kunnen
beschermen en/of waarvoor ze geen rationele verklaring hebben.
- Bureaucratie: het overheersen van bureaus.
2.1 Socialisatie
- Socialisatoren: er zijn verschillende personen, organisaties en instellingen die ervoor zorgen
dat een individu zich de cultuur van een groep of samenleving eigen maakt.
Gezin, school, media, overheid, werkplek, religie, vakbonden etc.
- Relativiteit: betrekkelijkheid
- Internalisatie: het proces waarbij mensen zich door socialisatie bepaalde sociale regels eigen
maken, zodat deze regels na verloop van tijd niet langer worden beschouwd als van buitenaf
opgelegde voorschriften, maar als richtlijnen die men zelf heeft gekozen.
2.2 Socialisatie, vooroordelen en stereotypering
- Vooroordelen: meningen die niet gebaseerd zijn op feiten.
- Stereotypering: vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een bepaalde
groep mensen.
- Seksisme: het achterstellen van meestal vrouwen op grond van geslacht.
2.3 Socialisatoren
- Socialisatoren: personen, organisaties en instellingen, die ervoor zorgen dat een individu zich
de cultuur van een groep of samenleving eigen maakt. (School, werk, massamedia, overheid,
leeftijdgenoten, gebedshuis, buurt, vakbonden)
- Referentiekader: een uit collectieve ervaringen van een groep(ering) voortvloeiend geheel
van waarden, normen, overtuigingen en vanzelfsprekendheden, op grond waarvan de leden
van die groep(ering) oordelen en handelen.
- Internalisatie: het zich als zodanig eigen maken van de groepswaarden en normen, die niet
meer als van buitenaf opgelegd worden ervaren.
- 2 vormen van socialisatie:
Enculturatie: het aanleren en verwerven van de (sub)cultuur van de samenleving of het
milieu waarin men is geboren.