Psychopathologie samenvatting
Diviant: patronen zijn afwijkend .
Distressing: patronen zijn verontrustend, onfunctioneel en mogelijk gevaarlijk.
Norms: vastgelegde of niet vastgelegde regels over hoe men zich moet gedragen.
Treatment of therapy: procedure die is ontwikkeld voor het veranderen van abnormal gedrag in meer normaal gedrag.
Thephination: scherp voorwerp werd gebruikt om stukje uit de hersenen te halen. Vroeger dachten ze dat de kwade
geesten door dat gaatje eruit gelaten kon worden en abnormaal gedrag zou verdwijnen.
Hippocrates: ziektes hebben natuurlijke oorzaak en komen door een onbalans van vloeistoffen (humors) die doro het
lichaam vloeiden; bloed, gal, slijm etc. Om psychologisch te kunnen verbeteren moet de oorzaak bij fysieke pathologie
gevonden worden.
Middeleeuwen: abnormaal gedrag nam sterk toe, er was sprake van massale gekte. Tarantisme: men dacht gebeten te zijn
door een tarantula en dat ze moesten springen en dansen etc om de stoornis te verhelpen. Lyantrofie: men is bezeten door
wolven of ander dier.
Renaissance: demonologische kijken op abnormaliteit werden afgewezen. Johan Weyer geloofde dat de geest net zo
vatbaar was voor ziekte als het lichaam.
Asylums: ziekenhuizen en kloosters die werden omgebouwd met als hoofddoel het zorgen voor mensen met een mentale
ziekte. Werden al gauw door overbezetting een soort gevangenissen.
1800: het idee kwam dat patiënten met sympathie en begrip behandeld moesten worden. Ze mochten vrij bewegen door
het ziekenhuis en er kwam steun en advies. Dit heette de moral treatment. Deze behandelingen werden gegeven in state
hospitals.
1900: somatogenetic perspective: abnormaal psychologisch functioneren heeft fysieke oorzaak. Psychogenic perspective:
belangrijkste oorzaken van abnormaal functioneren zijn psychologisch. In eerste instantie kreeg het psychogenic
perspective weinig aandacht, maar dit veranderde door de ideeën van Freud over hypnose.
Psychotropic medication: medicijnen die vooral invloed hebben op het brein en symptomen van mentaal disfunctioneren
verminderen. 4 soorten: anti-angst, antidepressiva, antibipolair, antipsychotica.
Multicultural psychology: begrijpen hoe cultuur, ras, etniciteit en geslacht het gedrag en gedachten beïnvloedt.
Managed care program: programma waarin het aantal sessies en bepaalde psychologen gekozen mogen worden en de
prijzen zijn vastgesteld.
Scientific method: verzamelen en evalueren van informatie door zorgvuldige observaties.
Epidemiological studies: nieuwe gevallen van bepaalde periode, prevalentie, totaal aantal gevallen in een populatie etc.
van een stoornis in een populatie.
Blind design: proefpersoon weet niet in welke conditie hij zit.
Matched control participants: proefpersonen in de experimentele en controle conditie die op elkaar lijken worden aan
elkaar gekoppeld.
Quasi-experiments of mixed designs: er wordt gebruik gemaakt van groepen die al bestonden in de wereld.
Analogue experiment: ppn’s worden overgehaald om zich op bepaalde manier te gedragen om aan experimenten mee te
doen.
H2
Models of paradigm: perspectieven die helpen bij het verklaren van gebeurtenissen
Het biologische model:
Voor een volledig begrip van gedachten en emoties is er een volledig begrip nodig van de biologische basis. Bij abnormaal
gedrag wijzen biologische theoretici dit vaak toe aan de hersenanatomie of -chemie.
Psychologische stoornissen kunnen gerelateerd zijn aan problemen van de boodschappen van neuron naar neuron.
Neuronen worden gescheiden door een kleine ruimte: synaps. Als een elektrische impuls het einde van een neuron bereikt,
wordt de neuron gestimuleerd om een chemische stof vrij te geven: neurotransmitter. Die beweegt zich over de
synaptische spleet beweegt naar receptoren op dendrieten en buurneuronen.
,Manieren van behandeling:
- Psychotropic medicatie: medicijnen die vooral invloed hebben op het brein en symptomen van mentaal
disfunctioneren verminderen.
- Elektroconvulsive therapy: vooral bij depressieve patiënten. Twee elektroden worden op het hoofd geplaatst,
elektrische lading wordt door het hoofd gestuurd, welke een beroerte van een aantal minuten veroorzaakt. Na 7
tot 9 behandelingen voelt patiënt zich minder depressief.
- Psychosurgery of neurosurgery: breinoperaties voor mentale stoornissen.
Psychodynamische model:
Geloof dat het gedrag van persoon grotendeels bepaald wordt door onderliggende psychologische krachten waarvan de
persoon zich niet bewust is. Voor het eerst door Freud geformuleerd. Het ID, ego en superego zijn de drie krachten die de
persoonlijkheid vormen. Een gezonde persoonlijkheid: balans tussen de drie. Iedere fase in de ontwikkeling zorgt voor
groei. Wanneer dit niet gebeurt: fixated: abnormaal gedrag vertonen in de toekomst.
ID= instinctieve behoeften en driften (plezierprincipe)
Ego= zoekt naar voldoening maar dan realistisch, ontwikkelt ego defense mechanisms welke onacceptabele ID impulsen
controleert.
Superego= superego houdt onacceptabele impulsen van het Ego tegen.
Psychodynamische theorieën van tegenwoordig:
- Ego theorie: nadruk op de rol van het ego als onafhankelijke kracht
- Zelf theorie: nadruk op de rol van het zelf
- Object relatie theorie: mensen zijn gemotiveerd door behoefte aan relaties, en daarnaast kan slechte
moeder/kind relatie voor abnormaal gedrag zorgen.
Free association: therapeut laat patiënt alles omschrijven wat in hem opkomt.
Transference: patient behandelt de therapeut zoals hij de belangrijkste personen uit zijn leven ook behandelt. Therapeut
behandelt ook de dreams van de patiënt.
psychodynamische therapeuten moeten catharsis ondergaan: een herbeleving van in het verleden onderdrukte
gevoelens.
Voorbeelden van psychodynamische therapie:
- Korte termijn psychodynamische therapie: dynamische focus wordt uitgekozen om aan te werken
- Relationele psychoanalytische therapie: therapeuten zijn belangrijk in het leven van de patiënt en hun mening en
overtuiging moet worden meegenomen.
Gedragsmodel:
Acties worden bepaald door onze ervaringen in het leven. Het concentreert zich op gedrag. Behandelprincipes zijn gericht
op leerprincipes. Dit begon bij conditionering.
- Operante conditionering: mensen en dieren leren zich op manier te gedragen door middel van beloningen of
straffen.
- Modeling: mensen leren door voorbeeld te houden aan anderen
- Classic conditionering: per toeval iets aangeleerd krijgen, natuurlijk.
Systematic desensitization: vaak gebruikt in gevallen van fobie: confronteren van angst.
Cognitieve model:
Gedrag kunnen we het beste begrijpen door te kijken naar cognitie. Cognitieve therapy: therapeuten helpen cliënten om
negatieve gedachten en vervormde interpretaties te herkennen die zorgen voor depressie.
Humanistische-existentiële model:
Kijkt naar bredere dimensies van het menselijke bestaan. Geloven dat mensen van nature vriendelijk, coöperatief en
constructief zijn. Mensen zijn gedreven tot self-actualizing: potentiaal tot goedheid en groei te vervullen. Carl Rogers =
grondlegger van humanistische model. Client-centered therapy: warme en ondersteunende benadering die tegenover
psychodamische technieken: onconditionele postieve beschouwing, nauwkeurige empathie en authenticiteit.
Gestalt theory: therapeuten leiden cliënten naar zelferkenning en zelfacceptatie met behulp van het uitdagen van cliënten.
Spiritualiteit correleert met mentale gezondheid.
Existential therapy: mensen worden aangespoord tot het accepteren van eigen verantwoordelijkheid voor levens en
problemen. Therapeuten helpen door laten erkennen van eigen vrijheid.
, Socioculturele model:
Persoon wordt beste begrepen in het licht van bredere krachten die het individu beïnvloeden. Er wordt naar het familie-
perspectief en het multiculturele perspectief gekeken. Wordt nadruk gelegd op sociale labels, rollen sociale netwerken en
familiestructuur.
Family systems theory: familie is systeem van samenwerkende delen. Bepaalde familiesystemen zullen eerder voor
abnormaal gedrag zorgen dan anderen.
Community mental health treatment: programma’s stellen patiënten in staat tot verkrijgen van behandeling in bekende
omgeving terwijl ze herstellen. Erg belangrijk voor mensen met serieuze mentale stoornissen.
- Primaire preventie: pogingen tot verbetering van de maatschappelijke houding en beleid met voorkomen van
psychologische stoornis
- Secundaire preventie: identificeren en behandelen van psychologische stoornissen in vroeg stadium
- Tertiaire preventie: verschaffen van effectieve behandeling
Onderzoek: mensen van etnische en raciale minderheden laten minder verbetering zien bij klinische behandelingen.
Maken minder gebruik van gezondheidszorg en stoppen eerder met therapie. Daarom: culture-sensitive therapy:
problemen behandelen waar leden van specifieke culturele minderheden mee te maken krijgen.
H3
Assessment: verzamelen van relevante info over patient. Drie klassen: interviews, tests en observaties. Dit zijn standarized
tests.
- Interview: eerste contact met patiënt. Gedetailleerde info over patiënt innen. In een ongestructureerd interview
worden gesloten en open vragen gesteld. Een gestructureerd interview bevat vaak een mental status exam.
Projective tests: clienten interpreteren vage stimuli zoals inktvlekken, waaruit persoonlijkheidstrekken naar voren komen
(TAT test of sentence-complitition task).
Personality inventory: individu moet zichzelf beoordelen. Mensen geven bijvoorbeeld aan of stellingen bij hen passen.
Meestgebruikte: Minnisota Multiphase Personality Inventory.
Response inventories: soort personality inventory, maar dan gericht op 1 specifiek aspect van functioneren:
Affective inventories: sterkte van emoties zoals angst, depressie en woede
Social skills inventories: hoe reageren respondanten op bepaalde situatie
Cognitieve inventories: persoonlijke typische gedachten en denkpatronen worden onderzocht
Psychofysiologische test: fysiologische responsie meten voor het ontdekken van psychologische problemen. Zoals
bijvoorbeeld een leugendetector.
EEG: hersenactiviteit meten
CT, PET en MRI: neuroimagining techniques of brain scanning techniques.
Diagnose: als specifieke symptomen herhaald voorkomen, vormen ze samen een stoornis. Een cluster van symptomen
noemen we syndrome. Een classification system is een lijst van diagnostische categorieën of stoornissen met
beschrijvingen van symptomen.
Emperically supported treatment/evidence based treatment: duidelijk identificeren welke therapieën ondersteuning
vanuit onderzoek hebben gehad. Zo kan er een richtlijn worden opgesteld voor behandeling.
Psychopharmacologist: psychiater die vooral medicatie voorschrijft
H4
Generalized anxiety disorder:
- Maken zich vrijwel om alles druk
- Rusteloos, opgesloten, vermoeid gevoel
- Slaap- en concentratieproblemen en spierspanning
- Volgens socioculturele theoretici: doet zich sneller voor bij mensen die geconfronteerd worden met gevaarlijke
maatschappelijke situaties zoals armoede
- Kinderen ervaren verschillende soorten angst: realistisch wanneer er echt gevaar is, neurotisch wanneer ze
herhaald worden gehinderd in het uiten van ID impulsen, morele angst wanneer ze gestraft of bedreigd worden
bij het uiten van ID impulsen
Freud: wanneer kind is overladen met neurotische en morele angst, ligt daar de basis voor GAD.