1. Inleiding in het recht
Alle gedragsregels bij elkaar het recht (taak van de overheid). Eigenrichting het spelen voor
eigen rechter. Het recht heeft 4 functies.
Normatieve functie Gedragsregels die in ethisch opzicht zo belangrijk worden gevonden, dat er
een straf op wordt gesteld (bijv. moord).
Geschiloplossende functie Een rechtelijke organisatie die bij uitsluiting (als het de 2 partijen niet
lukt om het zelf op te lossen) oordeelt of iemand wel of niet gestraft moet worden. Zo ja, op welke
manier?
Additionele/aanvullende functie Heeft een aanvullende werking als partijen op een bepaald punt
vergeten zijn afspraken te maken (bijv. in de wet).
Instrumentele functie Iets wat de wetgever heeft bepaald, dit heeft niets met normbesef te
maken. Mensen kunnen hier dus zelf geen afspraken over maken (bijv. verkeersrecht).
Naast de 4 functies bestaan er ook verschillende rechtsbronnen.
Verdrag Internationale overeenkomst tussen 2 of meer landen. Bepalingen kunnen gericht zijn tot
de landen en tot de burgers. Een voorbeeld van een verdrag is het EU-verdrag. Self-executing Een
verdragsbepaling bindt de burger rechtstreeks. Nederland kan bijv. invoerheffingen invoeren op
zuivel, maar als de EU-verdragsbepaling self-executing is dan heeft deze voorrang boven de nationale
wetgeving.
Wet Een geschreven rechtsregel, het systematisch opnemen hiervan noemt men codificeren.
- Wet in materiële zin: Iedere naar buiten werkende, algemene, de burgers bindende regeling,
die uitgaat van een daartoe bevoegd overheidsorgaan (regering, SG etc..)
Vb: Provinciale verordening, wordt niet gemaakt door regering en SG gezamenlijk.
- Wet in formele zin: Ieder gezamenlijk besluit van de regering en de SG dat volgens een
bepaalde procedure tot stand is gekomen.
Vb: Toestemmingswet (voor het in het huwelijk treden van een lid van het Koninklijk Huis,
bevat slechts een besluit voor een concreet geval).
- Wet in formele zin, tevens wet in materiële zin: Bijv. Burgerlijk Wetboek, deze wetten zijn
voor herhaalde toepassing vatbaar en gelden voor iedereen.
- Geen van beide: Bijv. een vergunning voor woningbouw.
Jurisprudentie Uitspraken van rechters (nationaal en internationaal). De rechter zal de wet
moeten interpreteren. Uitspraak van de rechtbank: vonnis, uitspraak van Hoge Raad: arrest.
De gewoonte Ongeschreven recht, het moet wel een vaste gedragslijn bevatten voor een zekere
tijd. Opinio necessitatis: De overtuiging dat men zich zo behoort te gedragen als gevolg van een
rechtsplicht.
Privaatrecht De relatie tussen de burgers onderling, overheid kan ook als burger handelen
(verbintenissenrecht, ondernemersrecht etc..)
Publiekrecht De relatie tussen de overheid en de burgers, de overheid handelt hier vanuit een
gezagsverhouding (staatsrecht, bestuursrecht etc..)
Objectief recht Het geheel van geschreven en ongeschreven rechtsregels (bijv. huur).
Subjectief recht De daaruit voortvloeiende rechten en plichten (bijv. recht op kamer).
Dwingend recht Rechtsregels waarvan men niet mag afwijken (bijv. verbod op diefstal).
Aanvullend recht Vult een onderlinge afspraak aan wanneer partijen iets vergeten zijn,
bijvoorbeeld de plaats van de levering van goederen. Ze kunnen dan terugvallen op het BW.
Formeel recht Dit zijn procedureregels, hoe verkrijgt men zijn recht (Burgerlijk Procesrecht)? De
wijze waarop je het materiële recht kunt handhaven.
Materieel recht Dit zijn inhoudelijke rechten en plichten (Strafrecht).
, 2. Inleiding verbintenissenrecht
Een juridische relatie waarbij rechten en plichten zijn noemt men een verbintenis.
- Verbintenis ontstaan uit wet: Wanneer men schade veroorzaakt bij de ander, er ontstaat
een wettelijke schadevergoedingsplicht.
- Verbintenis ontstaan uit overeenkomst: Werknemer heeft recht op loon bij verrichte arbeid
voor de werkgever.
- Verbintenis ontstaan uit jurisprudentie: rechter bepaalt dat een onderneming
schadevergoeding moet betalen wegens contractbreuk.
Relatief recht: Men kan een recht alleen maar tegenover 1 bepaalde persoon uitoefenen, een
werknemer heeft bijv. recht op loon van zijn werkgever. De werkgever heeft hier de plicht om het
loon te betalen. Door het sluiten van deze overeenkomst ontstaat de verbintenis.
Absoluut recht: Een recht dat je tegenover iedereen kan laten gelden. Een voorbeeld is het
eigendomsrecht. Een eigenaar van een parkeerplaats hoeft dus geen toestemming te geven dat
iedereen de parkeerplaats gebruikt. Een ander voorbeeld is het octrooirecht.
Rechtsfeit: Relevant voor het recht, het recht verbindt hier een rechtsgevolg aan.
- Rechtshandeling: Een menselijke handeling met een beoogd rechtsgevolg. De wil moet op
een rechtshandeling gericht zijn en moet zich door een verklaring hebben geopenbaard
(wilsleer). Het vertrouwen van de wederpartij dat de verklaring ook met de wil overeenstemt
is ook van belang (vertrouwensleer).
Een rechtshandeling kan worden onderscheiden in:
Eenzijdig: Verricht door 1 persoon. Bijv. testament, opzeggen arbeidsovereenkomst, ontslag
geven.
Meerzijdig: Wil van 2 of meer partijen is vereist. Bijv. koop, huwelijk, het aangaan van een
arbeidsovereenkomst.
- Feitelijke handeling: Er ontstaat een rechtsgevolg, al is het volkomen onverschillig of dit
rechtsgevolg gewild is of niet. Het bekendste voorbeeld is de onrechtmatige daad. Wanneer
een persoon per ongeluk schade rijdt aan een ander voertuig, is het rechtsgevolg een
schadevergoeding.
- Blote rechtsfeiten: Het intreden van een rechtsgevolg zonder menselijk handelen. Bijv. dood,
geboorte etc..