Geneeskunde samenvatting kwartiel 3
Les 3.1
Samenvatting:
Overzicht psychische functies
Let op! Bij een aantal psychische functies staat vermeld wat je niet hoeft te bestuderen. Bij de overige
functies moet je juist de termen die er bij beschreven staan bestuderen voor de toets. Houd dit dus goed in
de gaten bij het studeren.
Cognitieve functies
- Stoornissen van het bewustzijn
o Helderheid/aanspreekbaarheid > verlaagd en verhoogd bewustzijn
o Somnolent
o Coma
o Bewustzijnsverruiming en bewustzijnsvernauwing
o Delier
- Stoornissen van de aandacht
o Verhoogde en verminderde aandacht
- Stoornissen in de oriëntatie
o Desoriëntatie
o Tijd, ruimte/plaats, persoon
- Stoornissen inprenting + geheugen
o Inprenting
o Retentie
o Reproductie
o Stoornissen korte- en langetermijngeheugen
o Amnestisch syndroom
o Amnesie (retrograad en anterograad)
o Dissociatieve amnesie
- Stoornissen in intellectuele functies
o Oordeelsvermogen: realiteitsbesef, zelfinschatting, normbesef, decorumbesef
o Ziekte-inzicht: ziektegedrag, ziektebesef
o Abstractievermogen
o Executieve functies
o Taal: afasie (motorisch en sensorisch)
o Intelligentie
o Rekenen
- Stoornissen in voorstelling, waarneming en zelfwaarneming
o Herbeleving
o Stoornissen in de waarneming: illusie, illusionaire vervalsing, pseudohallucinatie, hallucinatie
(visueel, akoestisch, tactiel, olfactorisch)
o Stoornissen in zelfwaarneming
- Stoornissen in denken
o Formele denkstoornissen: wat hoeft niet? >>> versperring in het denken, gedachtearmoede,
paralogismen, neologismen, idiosyncratisch woordgebruik, cryptolalie, dyslogieen,
contaminatie, condensatie, concretisme, magisch denken, primitief denken
- Wat moet wel? >>> Inhoudelijke denkstoornissen (in zijn geheel)
Affectieve functies
1
, - Verstoorde stemming en affect
- Wat hoeft niet? >>> alexithymie, affectverstarring, incongruentie, belle indifference
Conatieve functies
- Stoornissen in psychomotoriek
- Wat hoeft niet? >>> acathisie, mutisme, stupor, kataplexie, katatonie, katalepsie, manierisme,
echokinesie, echopraxie, ambitendentie
- Wat moet wel? >>> apraxie, stoornissen in verbale motoriek: afasie (en wat hoeft niet van de
stoornissen in verbale motoriek: logorroe, mutisme, afonie, paralogie, neologisme, verbaal -
manierisme, geaffecteerde spraak, echofrasie, perseveratie)
- Stoornissen in motivatie en gedrag
o Alle termen moeten bekend zijn
Paragraaf 2.2
De handboeken van de psychiatrie zijn sinds 1980 erg uitgebreid er komen steeds meer verschillende
omschrijvingen en een beter beeld van wat psychiatrie is. De grote verschillen in diagnostische omschrijvingen
hebben de wetenschappelijke communicatie dan ook lange tijd aanzienlijk belemmerd. Er was duidelijk
behoefte aan een diagnostisch systeem dat moest beantwoorden aan twee basisprincipes:
- De ordening van psychische stoornissen moet losstaan van de mogelijke verklaringen.
- De indeling moet steunen op heldere en ondubbelzinnige criteria, die bruikbaar zijn in de
diagnostische praktijk en het wetenschappelijk onderzoek.
Met dit doel voor ogen ontwikkelde de vereniging van Amerikaanse psychiaters, de American Psychiatric
Association, een handleiding, ‘Diagnostic and Statistical Manual’, die bekendstaat onder de afkorting DSM, en
die intussen, na allerlei herzieningen, aan haar vijfde editie toe is: vandaar DSM-5 .
Er bestaat nog een ander systeem, voorgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie: de ‘International
Classification of Diseases’ (ICD) .
De DSM wordt vaker gebruikt. DSM 5
In de vorige editie (DSM-IV) had de indeling in hoofdcategorieën nog een soort hiërarchische functie. Daardoor
leek de volgorde van de diagnostische groepen (althans voor volwassenen) niet toevallig: in het zoekproces
werd voorrang gegeven aan de stoornissen met een duidelijk organische (neurobiologische) grondslag, gevolgd
door de stoornissen gekoppeld aan het gebruik van psychoactieve stoffen (alcohol en drugs).
DSM 4 hadden 5 assen DSM 5 heeft er nu 20.
De twintig groepen psychische stoornissen volgens DSM-5.a
1. neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (H. 6)
2. schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen (H. 7)
3. bipolaire-stemmingsstoornissen (H. 8)
4. depressieve-stemmingsstoornissen (H. 8)
5. angststoornissen (H. 9)
6. obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen (H. 10)
7. trauma- en stressorgerelateerde stoornissen (H. 11)
8. dissociatieve stoornissen (H. 12)
2
, 9. somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen (H. 13)
10
voedings- en eetstoornissen (H. 14)
.
11
stoornissen in de zindelijkheid (H. 6)
.
12
slaap-waakstoornissen (H. 15)
.
13
seksuele disfuncties (H. 16)
.
14
genderdysforie (H. 16)
.
15 disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
. (H. 17)
16
middelgerelateerde en verslavingsstoornissen (H. 18)
.
17
neurocognitieve stoornissen (H. 19)
.
18
persoonlijkheidsstoornissen (H. 20)
.
19
parafiele stoornissen (H. 16)
.
20
andere stoornissen
.
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen worden vaak vast gesteld in de kindertijd. Neurocognitieve
stoornissen daarentegen (waaronder bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer) staan achteraan in de rij, omdat ze
vooral op latere leeftijd optreden.
Binnen elke hoofdgroep is de volgorde van diagnosen eveneens bepaald door de leeftijd waarop de stoornis
het vaakst voorkomt. Op de tweede plaats is de volgorde van de hoofdindeling gebaseerd op de mate van
verwantschap tussen de hoofdgroepen: met name gelijkenissen tussen symptomen en de aanleg of
kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van de stoornis.
Bij het gebruik van de DSM-IV diende men vaak meerdere diagnosen tegelijkertijd te vermelden
(comorbiditeit ) ofwel moest men vaak zijn toevlucht nemen tot de restcategorie (stoornis ‘niet anderszins
omschreven’). Dit hing samen met een strakkere afbakening van categorieën (‘alles-of-niets’) om de
betrouwbaarheid van de diagnose zo groot mogelijk te maken, maar ging ten koste van de validiteit of
praktische bruikbaarheid. Dit laatste wil men juist in de DSM-5 vergroten door meer dimensionale (‘meer-of-
minder’) omschrijvingen te gebruiken, maar nu mogelijk ten koste van de betrouwbaarheid van een diagnose.
Dit probleem van afbakening probeert men ook te vermijden, door bij elke stoornis de graad van ernst te
beoordelen met systematische criteria.
3
, Figuur 2.2
Het diagnostisch proces in schema.
DBC: Diagnose behandeling combinaties.
- Beschrijft iedere stap in de behandeling van een bepaalde stoornis
- Wordt samengesteld door: psychiaters, psychotherapeuten en klinisch (neuro)psychologen.
het DBC-Informatiesysteem ( DIS): hierin wordt de DBC van een cliënt ter registratie digitaal verzonden.
- Wordt door de overheid gebruikt voor beleidsdoelen en onderzoek.
Hoofdstuk 2 - Stoornissen in het psychisch functioneren
Om tevens goed zicht te krijgen op (de kwaliteit van) het psychisch functioneren, dient hierover de nodige
informatie verzameld te worden. Een van de manieren hiervoor is observatie. Een goede observatie moet
doelgericht, gepland en objectief zijn.
Drie hoofdgroepen van het psychisch functioneren:
- Cognitieve functies, het denken: in de helderheid of aanspreekbaarheid, aandacht of oriëntatie
- Affectieve functies, het voelen
- Conatieve functies, het willen en doen
Het amnestisch syndroom is een stoornis van het hele geheugen, waarbij sprake is van een inprentingstoornis
als van een stoornis van het termijngeheugen.
- Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon
- Confabuleren: Verzinsels en leugens om gaten in het geheugen op te vullen
Amnesie houdt in dat iemand een geheugendefect heeft voor een bepaalde gebeurtenis of periode.
Psychogene amnesie (Dissociatieve amnesie): Geheugenstoornis voor een bepaalde gebeurtenis of periode die
is veroorzaakt door een psychische factor.
Afasie is een taalstoornis, een verzamelnaam voor alle stoornissen die een vermindering of verlies van het
vermogen zich uit te drukken door middel van spraak, schrift of tekens tot gevolg hebben.
- Expressieve/motorische afasie: Het onvermogen tot het vinden en vormen van de juiste woorden en
zinnen terwijl de persoon weet wat hij wil zeggen. (Broca-afasie: Telegrafisch)
- Receptieve/sensorische afasie: Onvermogen om gesproken of geschreven woorden of tekens te
begrijpen. (Wernicke-afasie: Gebrek aan taalbegrip en taalproductie)
- Tactiele afasie: Onvermogen om voorwerpen te benoemen bij betasting.
Zintuigstoornis zijn afwijkingen van een zintuigorgaan of van het specifieke deel van het zenuwstelsel. Er is
sprake van een gestoorde of geheel ontbrekende waarneming .
Gewaarwording stoornissen houden een stoornis in de sterkte van de waarneming in. Verhoogde gevoeligheid
voor zintuigprikkels heet hyperesthesie. Verlaagde gevoeligheid voor zintuigprikkels heet hypesthesie .
4