Kernthema’s van bestuurskunde
Bundel van:
- De powerpoints;
- Aantekeningen tijdens de colleges;
- Hoofdstukken uit de voorgeschreven literatuur.
, Kernthema’s van bestuurskunde
College 1 & 2 Hoofdstuk 1 & 2 UPA
College 1:
Een probleem is het verschil tussen wat je wenst en wat je ziet!
Bestuurskunde:
Zij leert hoe men de openbare dienst het beste inricht en leidt. De bestuurskunde als
toegepaste wetenschap. (Van Poeije, 1947)
->We vertalen wetenschappelijk onderzoek naar de praktijk.
Een wetenschappelijke discipline die de inrichting en de werking van het openbaar bestuur
bestudeert. (Bemelmans, Van Braam, 1986)
->Het gaat niet om te verbeteren, maar in eerste instantie begrijpen.
Het gaat om de studie van de besturing van de samenleving. (Rutgers, 2004)
->Gaat om de samenleving en hoe die bestuurd wordt.
Het openbaar bestuur:
De overheid is de grootste werkgever. Er zijn echter verschillen in de grote van overheid tussen
landen. Daarbij is de overheid ook groot schuldenaar. Het geeft meestal meer uit als dat er
binnenkomt. Ondanks dat in sommige landen de overheid bijna onzichtbaar is, kan de rol nog
steeds van groot belang zijn.
De rekenkamer heeft zorgen over de vraag of er wel voldoende gekwalificeerde mensen zijn voor
de overheid van vandaag en morgen. Het is moeilijk om goed personeel te vinden.
Door de automatisering zijn er steeds minder administratieve personeelsleden nodig.
Vanuit het boek wordt bestuurskunde bekeken vanuit zijn politieke, economische, juridische en
sociale dimensies. Elk regime heeft een organisatie – administratieve, adviserende en uitvoerende
– nodig dat zorgt voor (semi) publieke goederen door wetten en programma’s en dat ervoor zorgt
dat de bevolking daaraan bijdraagt door middel van het betalen van belastingen.
Bestuurskundige analyse:
Criteria die centraal staan in de bestuurskundige beoordeling:
1. Effectief: doelbereiking en neveneffecten.
> De doelen bereiken die het wil bereiken. Zonder te veel neveneffecten.
2. Efficiëntie: verhouding tussen de effecten en de kosten.
> Je houdt rekening met de baten en lasten. Of het misschien goedkoper kan.
3. Rationaliteit: ‘houdbaar beargumenteerd’
> Goed doordacht, houdbaar en met tegenargumenten kunt komen.
4. Legitimiteit: ‘de aanvaardbaarheid van het beleid door de betrokkenen.’
> De mate waarin het beleid door de betrokkenen als juist, gerechtvaardigd of acceptabel
wordt beschouwd en ook wordt gesteund.
Met deze 4 termen beoordelaar je een (overheids)organisatie. De antwoorden op de vier
bovenstaande begrippen worden gegeven vanuit verschillende disciplines onder bestuurskunde:
1. Sociologie: orde en conflict.
> De samenleving: levert dit beleid conflicten op? Sleutelthema’s van Public Administration,
zeker wanneer het gaat om beleidsprocessen, creeëren van draagvlak en het begrijpen van
de ontwikkeling van normen en warden in een gemeenschap.
2. Rechten: legitiem handelen, juridische zorgvuldigheid
> Handelt volgens de regels van het spel. Wet- en regelgeving vormt een belangrijk element
van goed besturen. Het gaat dan om legitimiteit. Als de acties van het bestuur niet legitiem
zijn volgens de wet- en regelgeving waarom zou de bevolking zich er dan aan houden?
3. Politicologie: macht en belangen
, Kernthema’s van bestuurskunde
> Gaat over het bestuderen van publieke conflicten en de conflicten rondom macht
4. Economie: performance en efficiëntie.
> Is het toegeschreven beleid wel effectief en hoe wordt er gebruikt gemaakt van processen.
De vier disciplines zijn elementen om bestuurskunde te begrijpen maar zijn geen framework voor
de study. Aanvullend wordt gekeken naar:
5. Filosofie: ethiek en integriteit ->Wat is normatief het beste?
6. Psychologie: individuele (ir)rationaliteit
7. Geschiedenis: stabiliteit en verandering.
College 2:
Terminologie:
/ Staat: drie onderdelen, waarover wel discussie mogelijk is. De definitie is daarom altijd deels
politiek, juridisch en economisch.
Territorium Rots bij Griekenland en Turkije, beide hebben belang bij dit gebied i.v.m.
vissen. Maar hoe bepaal je bij wie dit hoort. Idem voor de Krim, van wie is
dit? Palestina vs. Israël.
Populatie Een bepaalde bevolking. Maar hoe bepaal je wie daarbij hoort? Alle
inwoners? Ook vluchtelingen?
Overheid/politieke organisatie Neemt gezaghebbende beslissingen, anders wordt het een
grote chaos. Het land wordt bestuurd. Wanneer het land
geen overheid heeft, is het ook geen staat.
Vaktermen:
Staat = omvat populatie, territorium, regering, soevereiniteit
- Nation-state = omvat alle inwoners/ natie
Regering = deel van een staat
Ook wel: de totaliteit van politieke en administratieve organisaties
en instituties in de natie, geautoriseerd om bindende waarden en
diensten toe te wijzen. (Speelt een grote rol in ontwikkeling,
beslissingen, uitvoering en het opleggen van beleid).
Populatie = Groep mensen op hetzelfde territorium
= Mensen met dezelfde communicatie gewoontes; zelfde cultuur;
zelfde taal
Externe soevereiniteit = onafhankelijkheid en het recht op zelfbestuur (erkend door
andere landen)
Interne soevereiniteit = autoriteit om te heersen over een gebied (territory) en om wetten
in te stellen
Autoriteit = legitimiteit waardoor de macht om orders te geven; beslissingen
te maken; gehoorzaamheid af te dwingen wordt ondersteund.
Charismatische autoriteit = gegrond in iemands vermogen om te doen wat het voordeligst is
voor de staat (obv zijn/haar wijsheid, kracht, kennis, gedrag, etc.)
Traditionele autoriteit = op basis van traditie: koningshuis, pausen, etc. (obv erfgenaam
of verkiezingen).
, Kernthema’s van bestuurskunde
Waarom laten wij zo veel dingen door de overheid regelen?
1. Menselijke natuur
a. Mosa; men have an instinct for herding together and fighting with other herds
b. Aristoteles ‘man is by nature a political animal’.
->De mens van nature een politiek dier en wil macht uitoefenen.
2. Veel problemen zijn collectieve problemen
a. Thomas hobbes’if we would not organize ourselves, there would be continuous fight
of all against all’.
->Anders zouden we continu vechten en zou er chaos ontstaan. Daarnaast zou
criminaliteit dan de spuigaten uitlopen, omdat er toch geen straffen zijn.
Belangrijkste reden voor de huidige staat.
3. De ontwikkeling van de beschaving
a. Ontwikkeling van steden daar zijn de meeste relatieve problemen
b. Bevolkingsdichtheid veel mensen bij elkaar zorgt voor problemen
c. Externe bedreigingen hiervoor hebben we politie en bewaking. Wie zorgt ervoor
dat de landbouw niet geplunderd wordt bijv.
4. Religieuze opvattingen
a. De overheid als het zwaard Gods; Het geloof in natuurlijke wetten en goddelijke
orders gaf men het idee dat leiderschap het instrument van goddelijke orders om
goddelijke wetten af te dwingen. Staten en naties werden gecreëerd en leiders
werden gekozen op basis van goddelijke kracht. Zo kregen religieuze leiders als
pausen, profeten en imams de autoriteit, gebaseerd op Gods wil.
5. Opgelegde overheid
a. We hebben nooit gekozen voor een overheid. Is ons opgelegd door o.a. geweld van
andere staten. Door geweld van andere staten dominantie en onderwerping.
Landen hebben niet gekozen voor een overheid. Denk hierbij aan bijv. Indonesië.
Syrië. Etc.
Politieke regimes:
= de basismechanismen, regels en culturele en sociale normen die bepalen wie de leiding heeft in
overheidsoperaties.
Dit zijn ideaaltypen = typen overheid in hun meest pure vorm. Meestal vinden ze niet in deze pure
vorm in de werkelijkheid plaats. Het paleis-type is meestal gecombineerd met het tempel-type. Het
forum-type is vaak met gecombineerd met het club-type of het tempel-type of allebei.
1. Palace type = koninkrijken
Koning beslist. Dit zorgt voor eenvoud in besluitvorming. (Nederland valt hier dus niet onder.
Vroeger behoorden we tot het club-type vanwege de kooplieden. Tegenwoordig forum-type.)
> De macht ligt bij één persoon die zich niet hoeft te verantwoorden, ook niet tegen God, de
bevolking of de wet.
> Rituelen en symbolen zijn belangrijk voor de legitimiteit. Bijvoorbeeld een kroon.
> De monarchie staat boven de wet, omdat de wetten worden gemaakt in zijn naam.
o Lodewijk XIV “l’etat, c’est moi”.
> In het paleis-type hoeft er geen onderscheid te zijn tussen collectieve en particuliere
goederen. De leider kan hier misbruik van maken.
> Er hoeft niet per se sprake te zijn van een koninkrijk. Er kan ook een president zijn die alle
macht. Er is dan geen scheiding van machten en de president gedraagt zich als zonnegod.
> Gesloten in successie en besluitneming wat leidt tot samenzweringen.
Voorbeeld: sommige zuidoost Aziatische staten, Frankrijk onder Louis XIV.
Voordeel: grote inherente legitimiteit, eenvoud van besluitvorming en coherentie in beleid
Nadeel: geen onderscheid tussen collectieve en private eigendom van de vorst l ‘‘etait
c’est moi’’.