Overzicht literatuur Political Philosophy & Democracy
Tutorial 5
Katrina Forrester – The future of political philosophy (The Future of Political Philosophy |
Boston Review)
Rawls’s werk in het midden van de twintigste eeuw luidde een paradigmaverschuiving in de politieke
filosofie in. In zijn kielzog begonnen filosofen te onderzoeken wat rechtvaardigheid en gelijkheid
betekenden in de context van moderne kapitalistische verzorgingsstaten, gebruikmakend van die
concepten om, in indrukwekkende en nauwgezette details, de ideale structuur van een rechtvaardige
samenleving te beschrijven - een die sterk leek op een versie van de naoorlogse sociaaldemocratie.
Binnen dit kader hebben ze sindsdien een verzameling abstracte morele principes uitgewerkt die de
filosofische ruggengraat vormen van het moderne liberalisme. Deze ideeën zijn bedoeld om ons te
helpen zien wat rechtvaardigheid en gelijkheid vereisen - van onze samenleving, van onze
instellingen en van onszelf.
Rawls publiceerde in 1971 A Theory of Justice, hoewel hij al meer dan twintig jaar aan zijn ideeën
werkte. De 600 pagina's boden filosofen een manier om de samenleving te beoordelen in
overeenstemming met twee rechtvaardigheidsbeginselen - een vrijheidsbeginsel, dat de
fundamentele rechten en vrijheden van burgers bevestigt, en gelijkheid, dat oproept dat
ongelijkheden worden beperkt en middelen zo worden gerangschikt dat ze komen ten goede aan de
minst bedeelden in de samenleving. Rawls’s 'visie was van een idealiter rechtvaardige samenleving -
een "eigendoms-democratie", waar ongelijkheden sterk beperkt waren en iedereen een belang had.
Rawls zijn ideeën en die van zijn studenten sloten aan bij een doctrine die bekend staat als' liberaal
egalitarisme’. Aanvankelijk vroegen zijn lezers of zijn argumenten werkten, hoeveel gelijkheid ze
eisten en wat ze in de praktijk betekenden: liberalisme, socialisme of iets heel anders. In de loop van
de tijd werden zijn theorie van "rechtvaardigheid als billijkheid" en de principes van vrijheid en
gelijkheid toegepast op nieuwe morele en politieke situaties. Er zijn verschillende kwesties te
koppelen aan Rawls zijn theorie. Bijvoorbeeld:
- Welke soorten ongelijkheden tussen mensen waren onrechtvaardig (en welke soorten waren
toegestaan)
- Hoe instellingen, zoals rechtbanken, en democratische procedures moeten worden
gestructureerd om zowel individuele als collectieve bloei te vergemakkelijken
- De conceptuele relatie tussen ideeën als gelijkheid en vrijheid, rechtvaardigheid en eerlijkheid,
moraliteit en verantwoordelijkheid; en de klassieke vragen van "verdelende rechtvaardigheid" -
wie krijgt wat (niet alleen rijkdom en inkomen, maar ook zelfrespect), en wie is wat verschuldigd
aan wie.
De focus van de Rawlsiaanse liberaal bleef bij juridische, wetgevende en democratische instellingen
en individuen. Wat zowel zij als hun communautaire critici misten, waren de grotere veranderingen
in de bestuurlijke staat en de opkomst van het neoliberale beleid: het uitbesteden en privatiseren
van openbare welzijnsfuncties, het uitbreiden van de zorgfuncties van de staat en het bereik van het
openbaar bestuur, en het introduceren van concurrentie, deregulering, en nieuwe transnationale
vormen van cliëntelisme en bestuur. Deze blinde vlekken weerhielden Rawls zijn theorie er niet van
om de toetssteen te blijven voor zowel zijn volgelingen als zijn critici.
In de afgelopen jaren zijn aspecten van het Rawlsiaanse paradigma echter onder druk komen te
staan nu een nieuwe generatie haar grenzen aftast. De heersende aanname en het doel van
consensus lijken vandaag de dag uit elkaar te vallen in het licht van zoveel scherpe verdeeldheid.
Twijfels hebben veel filosofen tot ideeën gebracht die de eerste generaties Rawlsianen negeerden.
Liberale egalitaristen hebben enkele van de instrumenten om met veranderingen van de huidige
samenleving om te gaan, maar er zijn ook nieuwe kaders nodig.
, Tutorial 6
Video/transcript Robert Dahl
- Introductie op Robert Dahl:
Robert Alan was een Amerikaanse hoogleraar politieke wetenschappen aan de Yale-universiteit. Hij
heeft in de jaren zestig van de twintigste eeuw een politicologische discussie gehad met C. Wright
Mills betreffende de wijze waarop de macht in de Verenigde Staten verdeeld is.
Mills zag hierin een rol weggelegd voor het elitisme, hetgeen betekent dat de Amerikaanse regering
onder invloed staat van een selecte groep mensen met machtsinvloed; de elite. Dahl reageerde
hierop met de stelling dat er veel verschillende elites zijn die invloed uitoefenen en dat deze elites
met elkaar concurreren en compromissen sluiten. Dit standpunt van Dahl staat ook wel bekend als
het pluralisme.
Het bekendste werk van Dahl is het boek Who governs uit 1961 waarin hij de bestuurslaag van New
Haven bestudeert en hiermee zijn stelling probeert aan te tonen. Enkele conclusies in dit boek zijn
dat de macht is gespreid over verschillende groepen en dat er geen sprake is van een gelijkheid van
burgers, maar dat de maatschappij georganiseerd is in verspreide ongelijkheden.
- Samenvatting transcript/interview:
Dahl is een belangrijke speler binnen de Political Science. Hij heeft dit zelf gestudeerd en ook
geholpen bij de uitbreiding van dit onderdeel op de Yale Universiteit. Het interview gaat dus om zijn
motivatie om de democratie te analyseren. Zijn inzet is met name voor de ontwikkeling van een
empirisch model van democratie geweest. Dit model zou wetenschappers begeleiden bij onderzoek
naar de mate van democratisering over de hele wereld en in de VS.
Doordat hij opgroeide in een klein dorp en in het leger heeft gezeten heeft hij altijd interesse gehad
in de ‘normale mens’. Hierdoor had Dahl een zeer diep en blijvend respect voor het gezonde
verstand en de capaciteiten van mensen. Tegelijkertijd vergrootte het zijn bewustzijn van het belang
van informatie en de uitdaging hierbij, dus de uitdaging van het onderwijs. En de grote kloof tussen
wat mensen moeten weten om hun eigen belang te beschermen en wat ze wel weten. Vanuit zijn
opleiding werd er gewerkt met een ideaalbeeld, dit vond hij inadequaat. Hij vond dat dit ideaal niet
aansloot op de realiteit. Ook betrok hij de rol van de economie in de Political Science. De inrichting
van economische modellen heeft hem geïnspireerd tot het creëren van functionele politieke
modellen.
Vernieuwing heeft Dahl ook altijd belangrijk gevonden, zo was hij van mening dat er te weinig
bekend was over de kleine Europese democratieën. Hij heeft hier meer onderzoek gedaan, dit is
weer een stimulans geweest voor andere mensen om hier zich ook verder in te verdiepen. Verder
staat Dahl bekend om de term poligarchie; met dit woord duidt hij grootschalige democratieën aan
wat letterlijke ‘meerdere bestuurders’ betekent.
Voor de definitie van een modernere democratie stelt Dahl dat er naar een breder scala aan
instellingen moet worden gekeken om democratie te onderscheiden van autoritaire regeringen.
Maar het gaat niet alleen om verkiezingen, maar ook vrije en eerlijke verkiezingen. Politieke partijen,
politieke concurrentie, vrije en eerlijke verkiezingen en de ultieme controle van de bevolking over de
agenda zijn belangrijke kenmerken van de modernere democratie volgens Dahl. Daarnaast stelt Dahl
dat veel elementen binnen de politiek en de politiek in zijn algemeen te veel worden versimpeld door
bepaalde denkers. Hij vindt het logisch dat de politiek wordt versimpeld aan de hand van theorieën,
maar hij vond de mate van versimpeling te groot waardoor de theorie vaak geen samenhang had.
Tot slot stelt Dahl dat de rijkdom en verscheidenheid van onderzoek binnen de Political Science erg
indrukwekkend is vandaag de dag. Hij heeft de discipline proberen uit te breiden met een breder veld