Samenvatting Handboek Diagnostiek in de leerlingenbegeleiding: kind en context
Hoofdstuk 13 relaties tussen kinderen op school
Relaties met andere kinderen zijn van grote invloed op het welzijn en de sociaal-emotionele
ontwikkeling van kinderen. Andere kinderen kunnen een bron van plezier zijn en een
oefenterrein voor sociale vaardigheden, maar ze kunnen ook een bron van angst, verdriet en
eenzaamheid vormen wanneer een kind gepest wordt. Andere kinderen kunnen ook
disfunctioneel gedrag modelleren en bekrachtigen.
In een schoolklas moeten zeer verschillende kinderen met elkaar samenleven zonder elkaar
uitgekozen te hebben. Deze context kan leiden tot conflicten en spanningen, maar biedt
anderzijds unieke mogelijkheden om van elkaar verschillen te leren.
Leerkrachten hebben potentieel veel invloed op relaties tussen kinderen op school. Het doel
van het hoofdstuk is om de mogelijkheden voor handelingsgerichte diagnostiek van sociale
relaties tussen kinderen op school te schetsen, met daarbij aansluitende mogelijkheden voor
klassenmanagement en behandeling.
Theoretische en empirische achtergrond
Het is essentieel om een beperkt aantal sleutelkenmerken van sociale relaties te definiëren,
maar men dient wel te realiseren dat deze reductie nooit de hele complexe sociale wereld
van kinderen kan vangen.
Sociaal functioneren
Sociometrische status
Sociometrie= beschrijft de relaties tussen kinderen in een groep op basis van beoordelingen
die alle kinderen in die groep over elkaar geven. Sociometrische status= de combinatie van
beoordelingen over een kind door groepsgenoten. Populair= kinderen die die door veel
groepsgenoten aardig en door weinig kinderen onaardig worden gevonden. Afgewezen= wie
door veel kinderen onaardig en door weinig kinderen aardig wordt gevonden.
Controversieel= wie door veel kinderen aardig en door veel kinderen onaardig wordt
gevonden. Genegeerd= wie door weinig kinderen genoemd wordt als aardig of onaardig.
Er worden ook steeds vaker andere beoordelingen gebruikt, zoals de vermeende
populariteit. Dit houdt de mate waarin klasgenoten denken dat een kind door de klas
populair gevonden wordt.
Meer genuanceerde beschrijvingen van relaties tussen klasgenoten kunnen worden gegeven
met sociale netwerkanalyses. Daarbij wordt dezelfde informatie gebruikt over de mate
waarin kinderen elkaar aardig en onaardig vinden, maar wordt deze vollediger benut door na
te gaan welke kinderen welke kinderen benoemen. Belangrijk relaties die zodoende kunnen
worden vastgesteld zijn: vriendschappen, waarbij kinderen elkaar wederzijds aardig vinden;
asymmetrische relaties, waarbij een kind een ander kind aardig vindt, maar de ander dit
omgekeerd niet vindt; groepen van kinderen, waarin kinderen elkaar aardig vinden; en de
lossere cliques waarin ieder kind slechts een deel van de groep aardig vindt.
,Kinderen die marginale sociale posities innemen profiteren minder van deze zones van
naaste ontwikkeling en kunnen daardoor een sociale ontwikkeling doorlopen die hun
afstand tot de gemiddelde groep vergroot. Sociale afwijzing vormt een risicofactor voor de
ontwikkeling en instandhouding van gedragsproblematiek.
Ook kinderen die een dominante positie in sociale netwerken innemen kunnen
probleemgedrag vertonen, zoals relationele agressie of pesten.
Pesten
Pesten is een herhaalde vorm van agressie waarbij een of meer machtige kinderen
opzettelijk andere minder machtige kinderen kwetsen. Pesten blijkt bij uitstek een
groepsfenomeen, waarbij de pesten alleen pest als een deel van de klas hiervoor
gelegenheid en bekrachtiging biedt, en het slachtoffer bestaat alleen bij gebrek aan sociale
steun in de klas.
Er zijn verschillende pestrollen, zoals die van de dader, mededader, supporters, slachtoffer,
verdedigers, buitenstaanders. Belangrijk is de dubbelrol van dader/ slachtoffer, waarbij het
slachtoffer tracht de dader terug te pesten of op zijn beurt weet andere kinderen pest.
De mate van pesten verschilt per klas en school en pesten is dus ook geen onvermijdelijk
fenomeen. Pesten heeft ernstige langetermijngevolgen en moet dus voorkomen worden.
Sociale competentie
Sociale competentie of sociale vaardigheid= duidt op de mate waarin iemand in staat is
sociale relaties aan te gaan en te onderhouden die hij wil, op een manier die door zijn
relaties wordt gewaardeerd. Dit is niet hetzelfde als populariteit, omdat een kind heel sociaal
competent kan zijn maar niet populair en andersom.
Sociale competentie is het best te zien als de mate waarin kinderen zelf en hun sociale
omgeving hun gedrag competent vinden. Sociale competentie speelt een grote rol in de
ontwikkeling van kinderen op vrijwel alle vlakken van hun leven.
Sociale competentie speelt een grote rol in de ontwikkeling van kinderen op vrijwel alle
vlakken van hun leven. Sociale competentie is bepalend voor hun verbinding met school, de
mate waarin zij zich op leren kunnen richten en de mate waarin zij kunnen profiteren van
leerervaringen van andere kinderen. Sociale competentie kan zelf een bufferende werking
hebben op de negatieve effecten van psychopathologie. Er kan een vicieuze cirkel ontstaan,
waarin juist de minst sociaal competente kinderen de minste kansen krijgen om sociaal
vaardiger te worden, doordat zij door afwijzing worden buitengesloten uit de sociale kring
waarin zij vaardigheden zouden kunnen leren.
Sociaal-cognitieve processen
Sociaal gedrag wordt aangestuurd door de manier waarop kinderen sociale situaties
waarnemen en begrijpen.
Sociale informatieverwerking
,Volgens sociale informatieverwerkingtheorieën gedragen mensen zich in vergelijkbare
situaties heel verschillend doordat zij de aanwezige informatie verschillend verwerken. De
verwerking van informatie wordt weergegeven in meerdere opeenvolgende stappen: (1)
mensen in één en dezelfde situatie nemen verschillende informatie waar en (2)
interpreteren deze anders, waardoor zij deze situatie uiteenlopend beleven. Door die
verschillende beleving streven zij verschillende (3) doelen na, krijgen zij verschillende
emoties en neigen zij tot (4) verschillende reacties, die zij anders (5) evalueren en op
verschillende manieren (6) uitvoeren.
Deze verschillen in sociale informatieverwerking blijken samen te hangen met verschillende
vormen van sociale problemen en probleemgedrag. Verschillen in sociale
informatieverwerking worden deels veroorzaakt door eerdere sociale ervaringen, die als
verwachtingspatronen over het verloop van sociale interacties liggen opgeslagen in
schemata in het geheugen.
Sociale informatieverwerking wordt daarnaast bepaald door de ontwikkeling van cognitieve
capaciteiten die nodig zijn om sociale situaties te kunnen begrijpen. bv. cognitieve
vaardigheden als werkgeheugen en volgehouden aandacht, maar ook het perspectief van
een ander innemen, zijn belangrijk. Bij de eerst stappen van sociale informatieverwerking
(waarneming, interpretatie) speelt perspectief nemen een belangrijke rol. Bij de latere
stappen (doelen, reacties en evaluatie) speelt moreel redeneren een belangrijke rol.
Perspectief nemen
Sociaal gedrag wordt mede bepaald door de mate waarin kinderen in staat zijn om zich in
anderen te verplaatsen, theory of mind kinderen beseffen dat anderen mensen een eigen
belevingswereld hebben. Dit ontwikkeld zich rond 4 of 5 jaar. Ook na deze leeftijd zijn
verschillen zichtbaar in hoe goed kinderen meer genuanceerde aspecten van perspectief
nemen begrijpen.
Pesten en gepest worden zijn subjectieve waarnemingen, verschil van persoon tot persoon.
Het bespreken van deze verschillen in perceptie blijken een minder te zijn om pesten te
verminderen.
Sociaal-cognitieve processen spelen een belangrijke rol binnen de verklarende diagnostiek,
omdat deze relatief veranderbaar zijn.
Selectie diagnostische middelen
Er kunnen vragen spelen over het sociaal functioneren van een kind op school. Er wordt
onderscheidt gemaakt tussen diagnostische middelen: gedocumenteerde instrumenten,
research instrumenten en klinische inventarisaties.
Gedocumenteerde instrumenten zijn ontwikkeld voor gebruik in de praktijk. Ze bevatten
een handleiding en zijn gestandaardiseerd. Er moet aandacht zijn voor de kwaliteit van het
instrument volgens de COTAN.
Research instrumenten zijn ontwikkeld voor wetenschappelijk onderzoek en alleen
beschikbaar via de onderzoeksliteratuur. Deze instrumenten bevatten geen handleiding of
, normgegevens en zijn daarom niet geschikt om stellige diagnostische uitspraken op te
baseren. Voor sommige aspecten van sociaal functioneren zijn geen gedocumenteerde
instrumenten en zijn research instrumenten heel handig. Dit heeft twee voordelen:
vertekeningen in de informatievergadering beperkt die kunnen ontstaan door subjectieve
beoordeling van diagnosticus, aansluiting van de diagnostische bevindingen met de kennis
uit wetenschappenschappelijke literatuur.
Klinische inventarisatie bijvoorbeeld observaties in de klas of gestructureerde gesprekken.
Deze inventarisatie zijn subjectief dus het is belangrijk om ze aan te vullen met
gestandaardiseerde instrumenten of informatie uit andere bronnen.
Diagnostiek van het sociaal functioneren
Sociometrische status
Dit wordt in kaart gebracht door rapportage door klasgenoten. In de praktijk wordt hier vaak
de sociometrische methode voor gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van nominaties
door klasgenoten. Een gestandaardiseerde sociometrische score vertelt hoe vaak een kind
aardig of onaardig gevonden wordt, vergeleken met het gemiddelde in de klas. Ook kan er
nagegaan worden of het kind een juist beeld heeft van de eigen sociale relaties. Het is
belangrijk dat diagnostici zich goed inlezen in de literatuur om te weten welke conclusies er
uit sociometrische resultaten getrokken kunnen worden en welke niet.
Pesten
Pestgedrag kan gemeten worden met rapportage door het kind zelf, klasgenoten, de
leerkracht en/ of ouders. Pestgedrag vindt vaak plaats buiten de context van volwassenen en
daarom kan dit een onderschatting opleveren. Zelfrapportage wordt vaker gebruikt.
Bovendien is de subjectieve beleving van het kind op zichzelf al relevant voor de diagnostiek.
Rapportage door klasgenoten lijkt de meest objectieve maat, daar deze het sterkste verband
houdt met directe observaties van pestgedrag. Een combinatie heeft voorkeur.
Voor diagnostiek van pestgedrag is slecht 1 gedocumenteerd instrument beschikbaar, de
pesttest. Voor rapportage door klasgenoten is alleen de sociometrische methode
beschikbaar.
Sociale competentie
Kan ik kaart worden gebracht door zelfrapportage, ouders en leerkrachten. Hiervoor is een
ruim aantal documenteerde instrumenten beschikbaar. Ook kunnen er instrumenten voor
screening van probleemgedrag relevant zijn, zoals de ASEBA vragenlijsten (CBCL, YSR en TRF)
en de vragenlijst voor gedragsproblemen bij kinderen. Deze vragenlijsten meten niet direct
sociale competentie, maar geven wel een indicatie voor sociaal probleemgedrag.
Diagnostiek van het sociaal-cognitieve processen
Om sociale informatieverwerking, moreel redeneren en perspectief nemen te meten is er
zelfrapportage. Meestal worden tests gebruikt in plaats van vragenlijsten. Er zijn weinig
gedocumenteerde instrumenten, maar wel research instrumenten.