Inhoudsopgave
Werkgroep 1: Vooronderzoek, verdenking, verdachte, verhoor & vrijheidsbeneming......................2
Werkgroep 2: Het voorarrest............................................................................................................12
Werkgroep 3: Dagvaarding en tenlastelegging: processtukken........................................................18
Werkgroep 4: bewijs.........................................................................................................................23
Werkgroep 5: Sanctionering onregelmatigheden in strafproces......................................................27
Werkgroep 6: Het vonnis; bijzondere motiveringskwesties.............................................................34
Werkgroep 7: Oefententamen.........................................................................................................38
,Werkgroep 1: Vooronderzoek, verdenking, verdachte, verhoor &
vrijheidsbeneming
Algemene vragen
1. a. Wat houdt het materiële begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de wet?
7.2.1 Pag. 192. In art. 27 Sv twee verschillende definities van verdachte.
Artikel 27 lid 1 Sv -> de verdachte is degene tegen wie op grond van feiten en
omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat. Dit
betreft een materieel criterium.
b. Wat houdt het formele begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de wet?
7.2.1 Pag. 192. Artikel 27 lid 2 Sv dit is een technische en kleurloze verwijzing. Degene die
wordt vervolgd is verdachte, onafhankelijk van de vraag of de vervolging op goede gronden is
ingesteld of niet.
c. Voordat de vervolging is aangevangen, geldt in ons stelsel het materiële begrip ‘verdachte’.
Kunt u beredeneren dat en waarom in die fase het begrip ‘verdachte’ desondanks toch ook
een zeker ‘formeel’ karakter heeft?
Iemand die wordt vervolgd, is doorgaans tevens iemand die verdachte is in de zin van art. 27
lid 1 Sv. Beide begrippen vallen dus vaak samen.
7.2.3 pag. 196. De vraag is of de regeling van de rechtspositie van de verdachte tijdens het
opsporingsonderzoek het wel kan stellen zonder een formeel begrip ‘verdachte’. Het ligt
immers niet voor de hand de rechten die de verdachte tijdens het opsporingsonderzoek
toekomen, afhankelijk te maken van een verdenkingsvoorwaarde, zoals bij het materiële
begrip.
Ook spiegelsituatie roept vragen op: ook na aanvang van de vervolging kunnen
dwangmiddelen tegen de verdachte worden toegepast, zodat het inlezen van een
verdenkingsvoorwaarde aangewezen lijkt.
2. a. Waar in de wet is het pressieverbod geregeld en wat houdt dit in?
7.3.1, pag. 198. Het pressieverbod is neergelegd in artikel 29 lid 1 Sv
Het pressieverbod houdt in: de verhorende rechter of ambtenaar moet zich onthouden van
‘alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden
dat zij in vrijheid is afgelegd’
b. Waar in de wet is de cautie geregeld en wat houdt dit in?
7.3.1, pag. 198. Cautieplicht houdt in dat een verdachte vóór zijn verhoor wordt gewezen op
het feit dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Dit is geregeld in artikel 29 lid 2 Sv
c. Welk beginsel ligt aan het betreffende artikel ten grondslag?
7.3.1, pag. 199. Artikel 29 Sv geeft een uitdrukking aan het nemo tenetur-beginsel. Dit is een
beginsel dat ‘at the heart’ van het recht op een eerlijk proces ligt.
Het houdt de verklaringsvrijheid van de verdachte in. Hij mag zwijgen, en als hij spreekt moet
dat zijn vrije keuze zijn.
3. Wanneer spreekt men van verhoor in de zin van artikel 29 Sv?
7.3.3, pag 203. Hoge Raad gaf volgende definitie van verhoor: alle vragen aan een door een
opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een
geconstateerd strafbaar feit.
,Hoge Raad geeft ruime uitleg. Ook de vragen die een aangehouden verdachte worden gesteld
voordat hij op het politiebureau is gearriveerd, gelden als een verhoor van de verdachte. Voorts
wordt ook een verdachte die niet is aangehouden, maar die zich vrijwillig op het politiebureau meldt
om vragen te beantwoorden, als verdachte gehoord. Hetzelfde geldt voor een verdachte die,
misschien om aanhouding te voorkomen, bereid is om op straat vragen te beantwoorden.
4. “Indien voorafgaand aan het verhoor van verdachte is verzuimd de cautie te geven, mag de
verklaring van verdachte nimmer als bewijs worden gebruikt.” Is deze stelling juist of onjuist?
7.3.3, pag. 203. Deze stelling is juist, als verdachte niet op zwijgrecht gewezen is, mag de verklaring
van de verdachte niet voor het bewijs gebruikt worden.
5. “Gedurende de opsporing mag het verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman
worden beperkt op grond van artikel 46 lid 1 Sv”. Is deze stelling juist of onjuist?
7.6, pag. 222 e.v.
Art. 28 lid 4 Sv: bepaalt dat de verdachte die bijstand van zijn raadsman wenst, zoveel mogelijk de
gelegenheid moet worden gegeven om zich met die raadsman in verbinding te stellen.
- Geen absoluut recht ‘’zoveel mogelijk’’
Art. 45 Sv: bepaalt dat de raadsman vrij toegang heeft tot de verdachte die van zijn vrijheid is
beroofd. Recht om alleen met verdachte te spreken, en brieven te wisselen zonder dat van de inhoud
door anderen kennis wordt genomen.
Ook artikel 45 Sv is niet absoluut (recht op vrije toegang en vrije briefwisseling).
Dit vrije verkeer mag worden beperkt.
In art. 45 Sv zelf algemene beperkingen.
In art. 46 bijzondere beperkingen. In twee uitzonderlijke situaties kan bevolen worden dat de
raadsman niet, of niet onder vier ogen, met de verdachte mag spreken en dat de brieven die
verdachte en raadsman wisselen, niet worden uitgereikt
46 lid 1 Sv: 1) als verdachte tijdelijk in het belang van het onderzoek van bepaalde gegevens
onkundig dient te blijven en het ernstige vermoeden bestaat dat hij daarvan door de raadsman op de
hoogte zal worden gesteld.
Of 2) als er ernstige vermoeden bestaat dat het vrije verkeer wordt misbruikt om de opsporing der
waarheid te belemmeren.
6. a. Waar in de wet staan de opsporingsambtenaren genoemd?
9.2.2, pag. 266.
Artikel 141 Sv
Artikel 141 Sv
b. Is deze opsomming limitatief?
Pag. 268. De opsomming in artikelen 141 en 142 Sv is limitatief.
Er wordt ook gezegd: ‘’een bevoegdheid die aan anderen niet toekomt’’
c. Wat is het verschil tussen de gewone en de buitengewone opsporingsambtenaren?
9.2.2, pag. 267.
Tussen de gewoon en de buitengewoon opsporingsambtenaren bestaat een belangrijk
verschil met betrekking tot de omvang van hun opsporingstaak.
De opsporingstaak van een gewoon opsporingsambtenaar is algemeen, dat wil zeggen niet
beperkt tot bepaalde categorieën strafbare feiten. De politie mag dus alle delicten opsporen,
ongeacht of zij strafbaar zijn gesteld in het Sr of in een bijzondere wet of verordening.
De taak van buitengewoon opsporingsambtenaar is daarentegen als regel wel beperkt tot
bepaalde strafbare feiten. (art. 142 lid 1 sub c Sv).
, Nog een ander verschil:
De politie en de Koninklijke Marechaussee zijn belast met politietaken, uitoefening daarvan
geregeld in Politiewet 2012.
De vier in art. 141 onder d Sv bedoelde opsporingsdiensten zijn niet belast met politietaken.
Ten aanzien van de buitengewoon opsporingsambtenaren ontbreekt dergelijke
organisatorische wetgeving.
7. Wat verstaat men onder de verbaliseringsplicht? Waar in de wet is dit geregeld?
Pag. 268. Verbaliseringsplicht houdt in: artikel 152 Sv: ten spoedigste opmaken van het proces-
verbaal
8. Noem twee wetsartikelen waarin de bijzondere positie van de officier van justitie
bij de opsporing tot uitdrukking komt.
9.2.3, pag. 269.
Artikel 132a Sv: opsporingsonderzoek is onderzoek dat onder leiding van de OvJ wordt verricht.
Artikel 148 Sv, vooral het tweede lid van belang: Opsporing door OvJ houdt in de kern in: het geven
van bevelen aan de overige personen die met opsporing zijn belast.
Leiding OvJ zodat juridische kwaliteit van het onderzoek bewaakt wordt, en het opsporingsbeleid
moet worden afgestemd op het vervolgingsbeleid en het bewaken van de rechtmatigheid of de
rechtsstatelijkheid van het opsporingsonderzoek.
9. “Iedereen is bevoegd tot aanhouding van een verdachte.” Is deze stelling geheel of
gedeeltelijk juist?
Pag. 270 en 272.
Artikel 53 Sv: een ieder is bevoegd tot aanhouding ingeval van heterdaad
Artikel 54 Sv: Buiten heterdaad zijn alleen opsporingsambtenaren bevoegd tot aanhouding over te
gaan. (op grond van arrestatiebevel van OvJ).
10. Welke typen opsporingsonderzoek worden in de literatuur genoemd?
9.3.2 Vijf typen opsporingsonderzoek, pag. 276 e.v.
1) De klassieke opsporing
2) De repressieve controle
3) Proactieve opsporing
4) Het inlichtingenwerk
5) Het verkennend onderzoek.
11. Wat is kenmerkend voor (het toepassen van) dwangmiddelen?
10.1.2, pag. 307. Kenmerken voor bijna alle dwangmiddelen is dat zij inbreuk maken op de
(grond)rechten van burgers.
12. Wat zijn in het kader van de dwangmiddelen steunbevoegdheden en connexe
bevoegdheden? En noem van elk een voorbeeld.
10.1.5, pag. 313.
Steunbevoegdheden zijn bevoegdheden ter ondersteuning van een andere bevoegdheid of
dwangmiddel. Een voorbeeld hiervan is art. 55 Sv. Artikel 55 Sv ondersteunt de bevoegdheid die de
burger of de opsporingsambtenaar aan art. 53 of 54 Sv kan ontlenen op de verdachte aan te houden.
Connexe bevoegdheden zijn bevoegdheden die gekoppeld zijn aan de uitoefening van een andere
bevoegdheid. Een voorbeeld hiervan is te vinden in artikel 56 Sv. Opsporingsambtenaren wordt
onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid gegeven om de aangehouden verdachte te fouilleren.
Dus alleen bevoegdheid tot fouilleren als zij hem op grond van art. 53 of 54 Sv hebben gearresteerd.