GESCHIEDENIS
SAMENVATTINGEN
HISTROISCHE CONTEXT
Examenkatern
Chelsea Van Vaalen
Vwo 6
, Inhoudsopgave
Historische context de republiek 2
Historische context de verlichting 12
Historische context Duitsland 30
Historische context 49
1
, Hoofdstuk 2 De Republiek
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648. Sinds 925 hoorde het
grondgebied wat nu Nederland vormt, tot het Duitse rijk. Het hoogste gezag was in
handen van de Duitse koning of keizer. Deze werd gekozen door een aantal Duitse
vorsten, zogenaamde keurvorsten. In werkelijkheid was het gezag in de meeste
gebieden in handen van hertogen, graven en bisschoppen. In de 14 en 15 e eeuw
werd de Nederlanden, meer een politieke eenheid. Dat kwam door:
- De stedengroei sinds de 12e eeuw
- Het streven van de hertogen van Bourgondië: Les Pays-Bas in hun bezit
krijgen
De sterke positie van de steden groeide ook nog door in de 15 e en 16e eeuw. Dit
kwam door:
- Door de gunstige ligging ontstond een druk handelsverkeer (denk aan de
rivieren, die uitkwamen in zee)
- Door het handelsverkeer nam de nijverheid toe. Dit kon dankzij aanvoer van
grondstoffen zoals wol en hout, en de bouw van havens en opslagruimtes
- Meer samenwerking tussen de steden. Een aantal Noord-Europese steden
gingen samenwerken. In een onderling handelsverbond: de Hanze.
Kooplieden uit de Hanzesteden hielpen elkaar, bij onderlinge handel maar ook
bij handel met andere gebieden.
Omdat steden rijker werden kregen ze een sterkere positie ten opzichte van hun
heer. Ze kregen privileges in ruil voor het betalen van belasting. Als je bezit in
Nederland had, had je gelijk het meest verstedelijkte deel van Noord-Europa
(kruispunt van de handelsroutes) en belastingopbrengst, waarvan vloten en legers
bekostigd werden. Daarom streefde de hertogen van Bourgondië ernaar, om de
Nederlanden in hun bezit te krijgen. Vooral Filips de Goede (1396-1467) had hierbij
succes. Door erfenis en oorlog werd hij heer van een groot aantal gewesten.
Gezamenlijk was dat driekwart van het gebied, wat later de Nederlanden zou
vormen.
Filips de Goede ging een bewust centralisatiebeleid voeren, om van al die
gewesten een eenheid te maken en daardoor zelf meer macht te krijgen:
- Hij verplaatste zijn hof naar het Centraal gelegen Brussel
- In alle hertogdommen en graafschappen stelde hij stadshouders als zijn
vertegenwoordigers aan
- Hij stelde de Staten-Generaal in
In de meeste gewesten waren in de 14e eeuw gewestelijke staten ontstaan. Deze
kende de heer belastingen toe. Filips de goede centraliseerde deze in één
gezamenlijke vergadering: de Staten-Generaal. De eerste vergadering hiervan was
in 1464 in Brugge. Karel de 5e kreeg in langdurige oorlogen het gezag van Utrecht,
Friesland, de ommelanden en Gelre. Daarmee was hij heer van alle 17 Nederlanden
(het gebied dat later Nederland, België en Luxemburg zou vormen).
2.1 De christelijke kerk in West-Europa valt uiteen
2
, Zie foto met tekst bladzijde 29
In 1568 begon in de Nederlanden een opstand tegen Spanje. De Nederlanden
maakte onderdeel uit van een groot Spaans rijk. Dat rijk werd bestuurd door Filips de
2e, zoon van Karel de 5e. de opstand begon als meningsverschil over de manier
waarop de overheid moest reageren op aanhangers van het protestantisme onder de
minderheid van de bevolking in de Nederlanden.
Een verschil over het geloof leidde aan het begin van de 16 e eeuw tot een scheuring
binnen de katholieke kerk. Critici vonden dat de kerk de bijbel anders uitlegde dan
volgens hen voor de hand lag en dat de kerk er gebruiken uitvoerde die nergens in
de bijbel terug te vinden waren. De leiding van de katholieke was het niet eens met
de critici. Een deel van die critici zoals Erasmus, wilde alleen misbruiken zoals de
aflaathandel binnen de katholieke kerk afschaffen. Andere critici besloten zich
helemaal van de kerk te scheiden en een nieuwe kerk te stichten, of bij een nieuwe
kerk aan te sluiten. Dit waren de hervormers, en hun beweging heette de
hervorming of reformatie.
De nieuwe kerken werden protestants genoemd. De aanhangers hiervan
protestanten. En hun godsdienstige opvatting het protestantisme. De hervormers
die de grootste aanhang kregen, waren Luther (1483-1546) en Calvijn (1509-1563).
Hun opvattingen worden het Calvinisme en het Lutheranisme genoemd.
Luther had op de volgde punten kritiek op de katholieke kerk:]
- Hij verkondigde dat de machtsaanspraken en zelfgemaakte wetten en regels
van de rooms-katholieke kerk onterecht waren
- Hij vond dat alleen de bijbel richtinggevend was. Hij wilde dat iedereen de
bijbel ging lezen in de volkstaal. In de katholieke kerk lazen en verklaarde de
priesters de bijbel voor de mensen.
- Luther vond dat je niet in de hemel kwam door de kerk geld te betalen en
goed werk te doen, maar door in god te geloven. Door de aflaathandel maakt
de kerk het mogelijk om zonden af te kopen met geld en te betalen voor Gods
vergeving. Luther was hier fel tegen en wilde dat het afgeschaft werd.
- Luther wilde ook het pausschap, het celibaat, veel sacramenten, de
heiligenverering en de kloosterorden afschaffen, omdat daar niets over in de
bijbel stond.
Luther zocht en vond steun voor zijn opvattingen bij Duitse vorsten. Voor deze
vorsten was het Lutheranisme aantrekkelijk, omdat;
- Zij dan hoofd werden van de kerk
- De kloosters konden sluiten en de bezittingen van die kloosters konden
overnemen
- Volgens het lutheranisme moesten onderdanen de vorst altijd gehoorzamen,
ook als de vorst zich slecht gedroeg
Bij de vrede van Augsburg in 1555 dwongen de vorsten Karel de 5e tot de afspraak
‘cuius regio eius religio’. Die afspraak hield in dat de vorst voortaan het geloof van
3