PECS2 Samenvatting
Tertiair
- Was koeler dan het krijt maar nog steeds warmer dan nu
- NL was een grote zandbank in zee met rivierafzettingen (300m – 400m dik)
- Slecht gesorteerd
- Schelphoudende en zandige klei
Eind tertiair
- Afzettingen van verwering
- Noord: arm wit zand van Noord-Duits granietgebergte
- Zuid: vruchtbaar bruin zand van zuidelijk vulkanisch gebergte (ijzerrijk)
Kwartair
- Opgedeeld in Pleistoceen en Holoceen
- Stijging van het Rijn Massief (oudere gesteenten dan omliggend)
- Daling van de Noordzeebekken
- Verweringsproducten: zand, klei, grind
Pleistoceen
- Vanaf vroeg pleistoceen begint zeespiegel te dalen, en
Noordzee terug te trekken
- Rivierafzettingen worden dominant
- Deltavorming van de
- Rijn (kalkrijke zanden)
- Maas (kalkrijke zanden)
- Noord-Duitse rivieren (kalkarme zanden)
Afzettingen uit pleistoceen
- Marien: zand en klei (door zee)
- Fluviatiel: zand, klei en grind (door rivieren)
- Glaciaal: keileem en zwerfkeien (door ijs)
- Fluvio-glaciaal: sandr en kame (door smeltwater van ijs)
- Eolisch: stuifduin en dekzand (door wind)
Saalien
- Temperatuur, zeespiegel, bekken gingen omlaag
- Lob 1: oost-Nederland, 20 km breed, 150m dik
- Lob 2; west-Nederland, Waddenzee + IJsselmeer
- Fase 1: landijs kwam tot de HUN-lijn, uitschuren rivierdalen; IJsseldal en Gelderse vallei, Maas en
Rijn buigen af naar het westen, afzetting keileem en zwerfkeien, vorming van stuwwallen (Utrechtse
Heuvelrug).
- Fase 2: ijs trekt terug tot Texel-Coevorden (Drenthe, Friesland, Groningen), rivier Overijsselse Vecht
buigt af naar westen, vorming van keileembulten.
- Fase 3: ijs trekt terug tot oost-Groningen, vorming keileembulten, fluvio-glaciale afzettingen
,Glaciaal: een ijstijd
Interglaciaal: warme periode tussen ijstijden
Stuwwal: glaciale afzetting; omhoog geschoven
stuk land door het landijs
Sandr (spoelzandwaaier): fluvio-glaciale afzetting;
zandwaaier van ijssmeltwater
Keileem (grondmorene): glaciale afzetting uit het
Saalien, mix van klei, leem, zand, grind en grotere
keien, slecht doordringbaar voor water.
Kameterras: fluvio-glaciale afzetting; doordat water
tussen de stuwwal en de ijskap ging smelten
ontstonden er meren, die zand, grind en leem
meenam waardoor een ‘terras’ ontstond. Doordat
het ijs steeds verder terugtrok ontstonden er
meerdere lagen; 1 laag is een kame.
Esker: fluvio-glaciale afzetting; heuvel op of onder
het landschap, ontstaan door smeltwater onder een
gletsjer.
Eemien
- Temperatuur, neerslag en zeespiegel gingen
omhoog
- Klimaat zelfde als nu
- Zeespiegel 1-2 m boven huidig niveau
- Afzetting: eemklei en zanden rivierdalen
- Veenvorming
, Weichselien
- Temperatuur, neerslag en zeespiegel gingen omlaag
- Noordzee stond droog
- Toendraklimaat met permafrost in de bodem
- Vlechtende rivieren met afzettingen van zand en grind
- De afzetting in het Weichselien noemen we de Formatie van Boxel
Pleistocene dekzand: Eolische afzetting door het koude winderige klimaat met weinig vegetatie. Dit
werd door heel Nederland afgezet, nu alleen nog aan het oppervlak in het oosten en zuiden.
Lössafzettingen: Eolische silt-afzettingen (deeltjes kleiner dan zand, groter dan lutum (klei)). Deze
afzetting ontstond vooral in luwten, zoals Zuid-Limburg en tegen stuwwallen.
Landschappen ontstaan in het Weichselien
Droge dalen: Smeltwater kon niet de bodem in door de permafrost en nam bij het wegspoelen grond
mee. Nu stroomt er geen water mee door. Ontstonden o.a. op de stuwwallen en op de heuvels in