HC 1 Inleiding methodenleer H1 en H2
k.k.dilaveraki@uvt.nl in Engels mailen
Bronnen van informatie
1. Intuïtie: (geen goede bron)
Een onderbuikgevoel over wat er aan de hand moet zijn, poging om logisch ergens over na te
denken. Intuïtie speelt een belangrijke rol bij het verwerven van kennis en kan het begin zijn
van een wetenschappelijke ontdekking. Het kan dan wel een goede bron van informatie
lijken, maar het kan ertoe leiden dat we minder effectieve beslissingen maken.
Present-present bias: het is gemakkelijker om te zien wat er wel is, dan om te zien wat er
niet is, of wat afwezig is. Bijvoorbeeld: Als je aan het autorijden bent lijkt het dat je altijd voor
een rood stoplicht komt te staan, omdat je hier meer tijd aan besteed. Je merkt de groene
stoplichten niet op waar je voorbij rijdt. Wat je gemakkelijk te binnen schiet, kan je zicht op
wat vaker voorkomt beïnvloeden.
Confirmation bias: de neiging om te denken dat het geen gebeurd waar je van tevoren al
vanuit gaat. Men gaat uit van de informatie die aansluit op wat we al weten. Dit kan ook in
een klinische setting voorkomen, waar het grotere gevolgen heeft. Bijvoorbeeld Freud die
zelf beoordeelde of zijn patiënten beter waren.
Bias blind spot (blinde vlek): het geloof dat het onwaarschijnlijk is dat wijzelf ten prooi vallen
aan andere biases. We gaan ervan uit dat wijzelf deze fouten niet maken, maar anderen wel.
Deze vorm is de geniepigste die er is.
2. Persoonlijke ervaring: (geen goede bron)
Persoonlijke ervaring is belangrijk bij het genereren van nieuwe ideeën, maar toch is het
geen legitieme bron van kennis (evidentie). Hier zijn twee belangrijke redenen voor: er is
namelijk geen vergelijkingsgroep bij persoonlijke ervaring en er vindt confounding plaats.
Confounding (zie voorbeeld PP): bijvoorbeeld bij een behandeling. Een persoon voelt zich na
psychoanalyse weer beter, terwijl dit niet de rede hoeft te zijn van het herstel. Dit kan ook
komen door gewoon met iemand gepraat te hebben, door gewoon naar buiten te zijn
gegaan, of deze persoon is vanzelf beter geworden. Een laatste oorzaak is cognitieve
dissonantie.
1
, Cognitieve dissonantie kan ook voor komen bij confounding. Cognitieve dissonantie is een
onplezierige mentale toestand die men ervaart als hij twee cognities heeft die in strijd zijn
met elkaar. Bijvoorbeeld:
- twee tegenstrijdige gedachten (ik wil een hamburger, maar ik wil ook
afvallen)
- het gedrag wat je vertoont komt niet overeenkom met je opvattingen (ik
ga op stap, maar ik moet eigenlijk studeren)
- een beslissing moeten nemen, waardoor een aantrekkelijk alternatief
buitenspel gezet wordt (ik zie 2 paar mooie schoenen, maar ik heb slechts
geld voor 1 paar)
- moeite doen voor, of energie steken in iets wat niets oplevert
Validiteitsbedreigingen: als er geen vergelijkingsgroep is en er confounds optreden, spreken
we van validiteitsbedreiging. Dit houdt in dat we niet meer precies meten wat we willen
meten, waardoor dus de validiteit in gevaar komt. Hierbij treden soms ook alternatieve
verklaringen op.
3. Autoriteit: (verschil wetenschappelijke autoriteit en andere bron)
Een autoriteit is niet per se een goede bron. Een wetenschappelijke autoriteit is
betrouwbaarder dan een andere, alhoewel een wetenschappelijke autoriteit ook niet altijd te
vertrouwen is. Deze moet alsnog onderbouwd zijn met empirisch onderzoek.
Is er een essentieel verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en andere bronnen van
informatie?
- Wetenschap wordt vaak onderbouwd en is berust op feiten
- ‘Andere bronnen’ kunnen gebaseerd zijn op een eigen mening of persoonlijke ervaring
!!!Bladzijde 41 in boek!!!
4. De wetenschappelijke methode
- Bereid zijn om ideeën tegen observaties te toetsen
- Observaties respecteren, ook al komen ze niet overeen met jouw ideeën
Een wetenschapper kan nooit zijn stelling onderbouwen met het feit dat hij of zij een
wetenschapper is. Een uitspraak moet gebaseerd zijn op bijvoorbeeld andere
wetenschappelijke onderzoeken. (zie PP)
Waarom werkt wetenschap zo goed?
Berichten in de media zijn gebaseerd op wetenschappelijke publicaties. Deze publicaties zijn
openbaar, waardoor wetenschappers publicaties van anderen kunnen controleren,
conclusies kunnen betwisten en eventueel kan het onderzoek opnieuw gedaan worden.
Hierdoor is wetenschap zelfcorrigerend, wat een uniek kenmerk van wetenschap is.
Empirische cyclus:
Adrianus Dingeman de Groot
Van een observatie wordt een algemene theorie opgesteld
(inductie). Vanuit deze algemene theorie wordt een algemene
voorspelling opgesteld (deductie). Na deze voorspelling wordt er
een toetsing gedaan om te kijken of deze voorspelling uit komt.
Hierna vindt er evaluatie plaats van deze toetsing. Tot slot wordt
de evaluatie weer gekoppeld aan een (nieuwe) observatie.
Observatie -> theorie -> voorspelling -> toetsing -> evaluatie ->
observatie
Cyclus pp, niet uit boek
2
, 1. Observatie
Farao Psammetichos: “Mensen van verschillende volkeren spreken verschillende talen. Hoe
kan dat?”
2. Theorie
“Wat is de oorspronkelijke taal der mensen? Het Egyptisch.”
Er is een theorie over taalwerving ontstaan.
3. Voorspelling
“Als het Egyptisch de natuurlijke taal is, dan zal een baby die zonder contact met mensen
opgroeit vanzelf Egyptisch gaan spreken.” -> er is een toetsbare voorspelling gedaan
4. Toetsing
Sloot een baby op in een kooi en noteerde het gebrabbel van deze baby. Het kind zag brood
en zei ‘bekos’, wat brood is in het Phrygisch.
5. Evaluatie
Interpreteerde het gebrabbel als bewijs tegen zijn theorie. Hij concludeerde dat de
natuurlijke taal der mensen het Phrygisch was en niet het Egyptisch, waarmee hij een
evaluatie heeft uitgevoerd.
Als er maar een gedeelte van de empirische cyclus wordt uitgevoerd is het géén wetenschap.
Bijvoorbeeld als men observatie -> theorie -> evaluatie gebruikt. -> dit is niet wetenschappelijk
Onweerlegbare (niet-wetenschappelijke) theorieën
Falsificeerbaar = een theorie moet weerlegd kunnen worden (evolutietheorie, niet creatonisme)
- Sommige theorieën onttrekken zich aan toetsing
- Bijvoorbeeld: religieuze theorieën poneren het bestaan van god, maar uit deze
hypothese zijn geen voorspellingen af te leiden
- Het bestaan van god is consistent aan alle mogelijke situaties, waardoor de theorie
structureel onweerlegbaar is
De empirische cyclus kort samengevat:
- Het proces van hypothesevorming, dataverzameling, toetsing, en evaluatie is
karakteristiek voor wetenschap
- Het doorlopen van de empirische cyclus garandeert geen ‘wetenschappelijk bewezen
feiten’
- “Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat X” betekent dus niet hetzelfde als “X is waar”
Correctiemechanismen
- Er zijn maar twee correctiemechanismen:
1. Peer review (tijdens publicatie): uit een onderzoek ontstaat een manuscript. Dit
manuscript wordt opgestuurd naar een wetenschappelijk tijdschrift en komt terecht
bij een editor. Deze stuurt dit vervolgens door naar ‘reviewers’ die het manuscript
lezen, nakijken en feedback geven.
2. Replicatie (na publicatie): onderzoekers vertrouwen nooit op één enkel onderzoek,
resultaten moeten worden gerepliceerd door verschillende onderzoekers, op
verschillende plekken en met verschillende methodes.
3