Sociale psychologie
HC 1
Hoofdstuk 1 en 2
Sociale psychologie: sociale Psychologie bestudeert de manier waar op de gevoelens, cognities en
het gedrag van mensen beïnvloed worden door de impliciete dan wel expliciete aanwezigheid van
andere mensen.
Sociale psychologie bestudeerd individuen in een groep in een situatie.
- Bij sociale psychologie wordt er naar een individu gekeken en niet naar een groep.
- Dit individu is onderdeel van een groep.
- Dit individu is ook onderdeel van een situatie.
Wat is het om mens te zijn?
- Wat je denkt
- Wat je doet
- Wat je voelt
Er zijn 4 perspectieven:
1. Evolutionair, verschil man/vrouw
2. Sociaal-cultureel, gebaseerd op cultuur, WEIRD: de vooroordelen, voorkeuren en politieke
overtuigingen van een bepaald persoon worden allemaal beïnvloed door ‘de groep’.
3. Sociaal-leren, straffen en belonen: hoe een persoon eindigt, bijvoorbeeld als crimineel of een
topatleet, hangt af van de rolmodellen en de beloningen die deze persoon in zijn leven
gekregen heeft.
4. Sociaal-cognitief: de mentale processen voor het geven van aandacht, het interpreteren en
het onthouden van sociale ervaringen.
1
,Sociaal gedrag is doelgericht: mensen interacteren met anderen om doelen voor elkaar te krijgen
- Deze doelen zijn hiërarchisch gerangschikt
- Deze doelen sturen gedrag (zelfregulatie)
Deelnemers die wilskracht hadden moeten uitoefenen om koekjes te weerstaan hadden
minder wilskracht over om moeilijke puzzels op te lossen.
Hieruit blijkt dat het gebruiken van wilskracht voor een taak de latere beschikbaarheid ervan
doet afnemen.
- Soms falen we hierin
Bijvoorbeeld het onderdrukken van vooroordelen. Als er aan een bepaald persoon gevraagd
wordt om vooral niet te letten op bijvoorbeeld etniciteit, zal deze persoon hier juist meer
over na gaan denken, waardoor het uiteindelijk meeweegt in zijn of haar beslissing.
Sociaal gedrag is een voortdurende interactie tussen persoon en situatie
- Persoon-situatie interactie
Het denken, doen en voelen van mensen wordt sterk beïnvloed door de situatie en hun
interpretatie van de situatie.
- Interpretatie van de situatie
1. Milgram, Darley & Latané: het ‘bystander’ effect
2. ‘bystander effect’: pluralistic ignorance: de groep bepaald wat de norm is in een situatie
- Onderschatting van de situatie
Mensen onderschatten de invloed van de situatie op het gedrag van anderen, en soms ook
op hun eigen gedrag.
1. Overjustification effect: ‘De neiging tot het spontaan vertonen van bepaald gedrag is
lager wanneer je voor het vertonen van dat gedrag beloond wordt.’
2. Correspondence bias (fundamentele attributiefout): mensen zijn geneigd om te denken
dat anderen zijn hoe zij zich voordoen. Bijvoorbeeld bij acteurs.
3. Hindsight bias: de antwoorden van een persoon worden aangepast aan informatie die
(erna) aanwezig is.
2
,HC2
Hoofdstuk 3 Sociale cognitie
Sociale cognitie is een belangrijk veld binnen de sociale psychologie:
Het idee dat er in ons hoofd een netwerk zit van begrippen die aan elkaar gerelateerd kunnen
worden. Allerlei schema’s die ons vertellen hoe we ons moeten gedragen. Zoals bijvoorbeeld het
schema restaurant. Eerst voorgerecht, niet eerst toetje.
Een belangrijk schema is het zelf schema
Wie ben ik-schema
Wie wil ik zijn-schema
…. Nog een schema
Conflict tussen die schema’s zorgt voor motivatie en doelen
- gaat over het denken over onszelf en anderen:
Vier basisprincipes
1. Aandacht
Het proces van bewust focussen op kenmerken van de omgeving of onszelf.
Er moeten keuzes gemaakt worden want: aandacht is gelimiteerd.
Informatie moet geselecteerd worden, het maakt dus uit welke persoon informatie
selecteert. Wat er geselecteerd wordt in een bepaalde situatie. Docent verdeelt bijvoorbeeld
informatie over studenten in de zaal, studenten verdelen het over docent, laptop, filmpje van
de buurman, mensen die binnen komen.
2. Interpretatie
Betekenis geven aan informatie die we zien. Situaties kunnen vaak op meer dan één manier
geïnterpreteerd worden. Mensen die zich benauwd voelen hebben niet altijd daadwerkelijk
een luchtwegvernauwing bijvoorbeeld. Dat is dus een verkeerde interpretatie van wat er aan
de hand is. Bijvoorbeeld bij onderzoek in kermisattractie gaven meisjes zonder astma aan
zich niet benauwd te voelen, terwijl de astmameisjes aangaven benauwd te zijn toen ze
angstig waren voor de attractie. Longinhoud was hetzelfde. Naderhand voelde beide zich
niet benauwd, maar hadden een aantal meisjes met Astma wel luchtwegvernauwing. Dus van
tevoren fout, naderhand ook. Het gevoel, angst of adrenaline, je eigen situatie beïnvloed dus
de interpretatie van hetzelfde gevoel.
In the eye of the beholder
Giner-sorolla & Chaiken (1994)
Studenten bekeken met een pro-Israël of pro-Palestina visie een identieke nieuwsuitzending over
een conflict tussen Israëli’s en Palestijnen.
Hoe wordt de uitzending geëvalueerd?
Schaal 1-9 1= pro Israël, 9= Pro Palestina.
De neutrale groep scoort 4, de andere groepen respectievelijk 3 en 5. Dus allebei evenveel bias.
In de sociale psychologie worden vaak vragenlijsten voor dat moment gemaakt, voor die situatie. Zijn
dus zelden absolute waarden uit af te leiden. Dus een schaal is vaak niet als absoluut te
interpreteren. Hoe lang is iemand, dat is absoluut te interpreteren. Maar psychologische schalen
vaak niet.
3
, 3. Oordeel vormen
Het gebruik van informatie om indrukken te vormen en een beslissing te maken.
Vanwege tekort aan informatie vaak een educated guess. Dit is een gok op basis van kennis
en ervaring, die daardoor vaak waar blijkt te zijn.
4. Opslaan in het geheugen
Omdat je het opslaat zal het invloed hebben op de volgende keer dat je een beslissing moet
maken. Je slaat het ook op voor toekomstig gebruik.
Drie doelen
Welke doelen heb je in het leven?
1. Zuinigheid/efficiëntie
Vaak doen we maar wat. We zijn niet in staat om iedere keer alles af te wegen en de optimale
beslissing te nemen. Nadenken kost ook energie, en dat hebben we niet onbeperkt dus soms moet je
een shortcut nemen.
Sociale wereld is complex + menselijke capaciteit is gelimiteerd= Doel: mentale zuinigheid
Simplificatiestrategieën
Verwachtingsbevestiging: (expectation confirmation): we besteden meer aandacht aan
gedrag en gebeurtenissen die relevant zijn voor onze verwachtingen. Ambigue informatie zien we als
consistent met onze verwachtingen. We onthouden informatie die beter met onze verwachtingen
overeenkomt.
Dispositionele gevolgtrekking: correspondence bias/fundamentale attributie fout: zij doet
wat ze doet omdat ze zo is. Het is makkelijk om gedrag aan persoonlijkheidskenmerken toe te
schrijven. We denken in dit soort gevallen, te weinig aan de situatie en schrijven teveel aan de
persoon toe.
Dispositionele inferenties en cultuur: in het westen staat het individu centraal, dus meer attributie
aan persoonlijkheid. In het oosten is men meer met de groep bezig en attribueert men meer aan de
situatie.
Andere cognitieve shortcuts:
Heuristieken en schatten van kansen (tversky & Kahneman, 1974)
Cognitieve shortcuts: we hebben imperfecte shortcuts om te doen wat we doen.
Aanname is dat we rationeel zijn maar dit blijkt helemaal niet zo te zijn. Rationeel gedrag blijkt
gewoon gedrag te zijn wat mensen doen. Als we dat met z’n allen doen is het schijnbaar rationeel.
Representativiteitsheuristiek: hoeveel lijkt het op wat je kent?
Beschikbaarheidsheuristiek: hoe beschikbaar heb je het in je geheugen?
Verankering en aanpassingsheuristiek: (sheet) Begin met wat je weet en pas het aan.
Als je ergens anders begint, pas je je antwoord aan en kom je dus op een ander antwoord aan. Op
dezelfde vraag.
False concensus effect: de neiging om te denken dat mensen het meer met ons eens zijn dan dat ze
daadwerkelijk zijn. Ik ben het met mij eens dus…
Fysiologische opwinding en circadiaans ritme: wanneer je fit en gemotiveerd bent minder
heuristieken. Ochtendmensen gebruiken in de avond dus meer heuristieken en andersom.
4