ANATOMIE & FYSIOLOGIE
Leerjaar 1, OWE 3
Inhoudsopgave
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Week 1: spijsvertering................................................................................................................................... 1
Week 2: Diabetes......................................................................................................................................... 12
Week 3: Obesitas en Metabool Syndroom.................................................................................................... 20
Week 4: bloed en stolling............................................................................................................................. 26
Week 5: nieren en urinewegen..................................................................................................................... 37
Week 6: zenuwstelsel -> regulatie & integratie............................................................................................. 43
Week 7: ouder worden & palliatieve zorg en pijn.........................................................................................54
, Week 1: spijsvertering
7.2.1 Algemene bouw van de wand
De wand van het spijsverteringkanaal heeft bijna overal dezelfde bouwelementen. Van binnen
(vanuit het lumen) naar buiten bestaat de wand uit vier lagen:
- Mucosa (slijmvlies) is de epitheellaag die aan het lumen grenst. Het dient als glijmiddel
voor het voedseltransport en beschermt de want tegen de chemische inwerking van de
spijsverteringssappen.
- Submucosa (dikke bindweefsellaag) hier liggen de grotere klieren van de muscosa
ingezonken. In het submucosa zitten bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch weefsel en
zenuwen.
- Muscularis (glad spierweefsel) is verdeeld in de binnenste laag kringspieren en daaronder
een laag lengtespieren.
- Serosa (viscerale blad van het buikvlies) Het is een dun, glad vlies, bestaande uit
mesotheel op een basaalmembraan.
Peristaltiek een golfbeweging van de darmwand, waardoor een voedselbrok tekens een stukje
verder door het spijsverteringskanaal wordt geduwd.
7.2.2 Mondholte (cavum oris)
De mondholte is bekleed met slijmvlies, bestaand uit meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel.
De mondholte heeft een grote betekenis met spreken, maar ook voor de smaakzin. Het is een
multifunctioneel orgaan. In de mondholte start de voedselvertering, het wordt betast, verscheurd,
verkleind, vermengd met speeksel en slijm, gedeeltelijk verteerd en ten slotte ingeslikt.
Begrenzing van de mond
De mondholte wordt bedekt door het palatum (gehemelte) in het centrum en de bovenkaak met de
gebitselementen aan de zijkanten. Het voorste deel, palatum durum (harde gehemelte), is hard en
bevat botweefsel dat tot de bovenkaak behoort. Het achterste deel, palatum molle (zacht
gehemelte), is zacht en bestaat uit spierweefsel.
Voedselbewerking in de mondholte
Er zijn verschillende structuren die een rol spelen bij de voedselbewerking, zoals de tong, de
kauwspieren, het gebit en de speekselklieren.
- Tong (lingua)
Is een dwarsgestreepte spier met een grote beweeglijkheid. De tongriem (tussen tong en
mondbodem dunne slijmvlies plooi) speelt een rol bij de tongbewegingen. Het tongslijmvlies is een
dikke laag niet-verhoornend plaveiselepitheel, het heeft een ruw en soms bultig oppervlak en bevat
een groot aantal smaakpapillen. De functies van de tong zijn:
- Ondersteuning van het kauwen;
- Vermenging van voedsel met speeksel;
- Onderzoek van het voedsel door smaak-, tast- en warmtesensoren in het tongslijmvlies;
- Ondersteuning van de slikbeweging
- Ondersteuning bij het spreken;
- Reiniging van het gebit;
- Tongzoenen en likken
- Kauwspieren
De kauwspieren zijn erg sterk. Ze trekken de onderkaak zeer krachtig tegen de bovenkaak aan. je
ontspant ze tijdens het openen. Het kauwen zelf is een ritmische beweging van de onderkaak ten
opzichte van de bovenkaak.
1
,- Gebit
De tanden en kiezen van het bovengebit zijn verankerd in de maxilla (bovenkaak). Het ondergebit
zit vast in de openstaande benige rand van de mandibula (onderkaak). Ze passen op elkaar,
occlusie.
Het volwassen gebit heeft altijd 32 gebitselementen, als volgt onderverdeeld: 8 snijtanden (dentes
incisivi), 4 hoektanden (dentes caninae), 8 valse kiezen (dentes premolares) en 12 ware kiezen
(dentes molares). Soms komen de 4 verstandskiezen (dentes sapientiae) door. Een gebitselement
bestaat uit de − zichtbare − kroon, de hals en de wortel. Een gebitselement is grotendeels
opgebouwd uit dentine en de kroon is bedekt met een laag tandglazuur (zeer hard).
- Speekselklieren
Het slijmvlies in de mondholte bevat veel kleine speekselklieren en er zijn drie paar grote
speekselklieren:
- 2x oorspeekselklier (glandula parotis);
- 2x onderkaakspeekselklier (glandula submandibularis);
- 2x ondertongspeekselklier (glandula sublingualis).
- Speeksel
Speeksel is sereus (waterig) of mukeus (slijmerig), heeft een pH van 6,7 - 7,5 en bevat water, slijm,
speekselamylase (ptyaline), globuline (IgA), leukocyten en lysozym. Deze drie laatste stoffen
ondersteunen de afweer.
Alle speekselklieren samen produceren veel speeksel. Het is sereus (waterig, bij droog scherp zoet
of zuur) of mukeus (slijmerig, bij taaie harde voedseldelen). Speeksel bevat het enzym ptyaline.
Ptyaline splits een deelvan de plyscharariden (zetmeel en glycogeen) in maltose en glucose.
Ziekteverwekkers worden in de mondholte onschadelijk gemaakt door de hoge pH-waarde. Een
hoge of lage secretie komt reflectorisch tot stand, onder invloed van het vegetatieve zenuwstelsel.
- houdt de mondholte vochtig;
- lost voedingsstoffen op;
- breekt zetmeel af tot disachariden;
- spoelt de mondholte schoon;
- werkt bacterieremmend
Kauwen en slikken
Bij het kauwen wordt het voedsel afwisselend tussen de kiezen uitgeperst en er door de tong, de
wangspieren en de lippen weer tussen gebracht. De oppervlakte van het voedsel is vergroot, de
spijsverteringsenzymen er goed op in kunnen spelen.
Slikken zijn 2 fases, willekeurige en onwillekeurige fase.
1. De willekeurige fase begint met het sluiten van de mond. De tong begint de voedselbrok om
te vormen tot een spijsbrok (bolus) en schuift deze via het gehemelte naar achteren in de
richting van de keelholte. Je krijgt een slikreflex.
2. De onwillekeurige fase van het slikken, niet meer door je wil te beïnvloeden. De weg naar de
openstaande luchtpijp wordt afgesloten doordat de epiglottis (strottenklepje) door de
tongbeweging achterover kantel. Bij de slikbeweging beweegt de larynx (strottenhoofd) zich
omhoog en komt tegen de gekantelde epiglottis aan.
Tegenovergestelde van de slikreflex is de kokhalsreflex De keelwand wordt geprikkeld. Het
voedsel gaat vanuit de keelholte terug naar de mondholte. De kokhalsreflex kan worden opgewekt
door het ruiken, zien, of horen van iets schokkends of onaangenaam.
2
, Verslikken per ongeluk voedsel in het strottenhoofd of in de luchtpijp terechtkomt. Verslikken
treedt op doordat je juist niet slikt.
7.2.3 Keelholte (pharynx)
Is de buisvormige ruimte vanaf de neusholte tot aan het strottenhoofd en de slokdarm. De keelholte
is de doorgang voor zowel het voedsel als de ingeademde en uitgeademde lucht. Er zijn 3 onderdelen
aan de pharynx (van boven naar beneden zijn dit):
- Nasopharynx (neus-keelholte) hier bevinden zich de neusamandel en de uitmonding van
de buis van Eustachius. Heeft te maken met de ademhaling
- Oropharynx (mond-keelholte) het is de gemeenschappelijke ruimte voor de ademhaling
en het voedseltransport
- Laryngopharynx (strottenhoofd-keelholte) het deel tot aan strottenhoofd en slokdarm
De wand bestaat uit niet verhoornend meerlagig plaveiselepitheel. Bij mannen zie de adamsappel,
dit zijn spieren die zorgen voor het slikken.
De enige functie van de keelholte voor de spijsvertering is het laten passeren van de voedselbrok
naar de slokdarm.
7.2.4 Slokdarm (oesophagus)
De slokdarm is een gespierde buis van 30 cm lang, die de keelholte naar de maag verbindt. De
slokdarm heeft 2 vernauwingen, achter het strottenhoofd, achter de splitsing van de luchtpijp en
waar de slokdarm door het diafragma gaat.
Vaatvoorziening:
- De slokdarmarteriën zijn aftakkingen van de aorta descendens.
- Aftakkingen van de halsslagader en halsvenen
- Bovenste slokdarmvenen, monden uit in de bovenste holle ader
- Onderste slokdarmarteriën, monden via de maagvenen uit in de poortader
Bijzondere kenmerken van de wand
- Muscosa meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel en beschermt mede door de
slijmafgifte tegen hete, koude, scherpe en chemisch agressieve bestanddelen in het voedsel.
- Submuscosa slijmklieren
- Muscularis hier ligt het accent op. Deze bestaat uit goed ontwikkelde kring- en
lengtespieren.
De slokdarm heeft 2 sluitspieren
- Bovenste slokdarmsfincter (faryngo-oesofageale sfincter) vlakbij de keelholte, ontspant
alleen tijdens het slikken;
- Onderste slokdarmsfincter (gastro-oesofageale sfincter) vlakbij de maagingang, verhindert
dat maaginhoud terugstroomt in de slokdarm.
De functie van de slokdarm is het transport van het voedsel van de keelholte naar de maag. Het
transport komt tot stand door de peristaltiek (knijpbewegingen van afwisselend de kring- en de
lengtespieren van de muscularis). Tijdens de transport gaat de vertering van zetmeel en glycogeen
gewoon door.
3