Algemene economie
Hoofdstuk 1: Aanbod van geld
1.1 Geld en het economisch proces
Goederenruileconomie= landbouwers en bedrijfjes in dorpen ruilen producten met elkaar die
ze zelf niet kunnen maken. Dit ruilproces kost tijd en moeite en elke producent moet ander
vinden die juist het product van hem nodig heeft en moet zelf behoefte hebben aan het
product van de ander. Transactiekosten= de tijd en moeite om te ruilen zijn de kosten van
het ruilproces.
Grotere arbeidsdeling wil zeggen dat mensen zich specialiseren in productie van één of
enkele goederen. Het gebruik van geld kan de transactiekosten sterk verminderen. Wel zijn
er nog transactiekosten, want ondernemers moeten klanten op hoogste stellen van soort
product en de behoefte die ze hebben, dus communiceren voor kwaliteit en waarde van
producten.
Geld verhoogt net als productiemiddelen, de productiviteit in economie. Geld draagt bij aan
de efficiëntie van productie en verdeling goederen en diensten.
Functies van geld
1. Ruilmiddel: primaire functie van geld.
- De ruil van goederen in 2 delen opsplitsten: klant en leverancier kunnen verschillende
partijen zijn. Bij goederenruileconomie zijn leverancier en klant dezelfde partij.
- Tijdverschil: het verkopen en aankopen van product moet in goederenruileconomie op
hetzelfde tijdstip. In geldeconomie kan hij verkoop en inkoop scheiden, want hij koopt
pas iets als hij het nodig heeft.
- Geld is ongedifferentieerde koopkracht: als iemand goederen ruilt voor geld kan hij een
keuze maken uit alle goederen die te koop zijn. Hij kan beslissen wanneer hij die
koopkracht uit kan oefenen en bij wie geld is een liquide middel.
2. Rekeneenheid (middel)
- Waardemaatstaf: geld is een maatstaf waarin mensen waarde van goederen en
diensten uitdrukken. Waardes vaststellen en vergelijken. Bijv. voor opstellen van
budgetten, begrotingen, resultatenrekeningen en balansen is het nodig waarde van
voorraden, machines en gebouwen te kennen. Bedrijven waarderen hun activa met
oog op kostprijsberekeningen, verlies en winst.
- Vermindering aantal prijzen: gebruik geld vermindert aantal prijzen.
Goederenruileconomie met 100 goederen heeft 5.000 prijzen, bijv. slager moet een
kg vlees in alle producten uitdrukken. In geldeconomie hebben 100 goederen 100
prijzen. Vermindert dus de informatiekosten en maakt het efficiënter.
- Vergroting van transparantie: iedereen drukt prijzen in dezelfde eenheid uit, dus zijn
vergelijkbaar. Minder tijd kwijt aan zoeken, omrekenen en vergelijken van prijzen.
, 3. Oppotmiddel: Geld biedt de mogelijkheid om bestedingen uit te stellen, sparen (of naar
voren brengen d.m.v. lenen).
- Opgepot geld = vermogensobject: Mensen kunnen dat beleggen in bijv. eigen woning
of aandelen en obligaties, of sparen.
Geldstelsel in de EU
19 landen in de EU maken deel uit van een monetaire unie, de Economische en Monetaire
Unie (EMU). Zij hebben gemeenschappelijk geldstelsel. Lidstaten: Duitsland, Frankrijk, Italië,
Spanje, Portugal, België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk, Ierland, Finland, Griekenland,
Estland, Letland, Litouwen, Cyprus, Malta, Slovenië en Slowakije.
Oprichting EU heeft ruilmiddelfunctie van geld versterkt, voordelen:
Het omwisselen van Europese valuta’s ging gepaard met hoge kosten, want geld is in groot
gebied ongedifferentieerde koopkracht. Deze kosten verslechteren concurrentiepositie van
Europese bedrijven ten opzicht van Amerika en Japan. Kosten zijn weggevallen. Ook bestaat
er geen onzekerheid over onderlinge waarde van wisselkoersen van de valuta’s van
deelnemende landen, dus prijsveranderingen zorgen niet voor wisselkoersonrust en minder
wisselkoersgevoeligheid.
Valutarisico: in eurozone hoeven ze geen rekening meer te houden met
wisselkoersveranderingen, zij hoeven hiervoor geen kosten te maken voor indekken van
risico.
Lagere transactiekosten, want prijzen in eurozone zijn beter vergelijkbaar.
Transparantere markt, want men hoeft geen berekeningen te doen om prijzen te vergelijken.
Informatiekosten afgenomen. Ook grensoverschrijdende beleggingen worden eenvoudiger
door gemeenschappelijke munt dus geen omwisselkoersen of risico dat vreemde valuta in
waarde daalt.
Nadeel: Inflatie geldontwaarding. Inflatie is vaak het gevolg van streven van
sociaaleconomische groeperingen, zoals werkgevers, weknemers en overheid, naar hun
deelbelangen. Werkgevers: door prijsverhogen stijgen opbrengsten, maar kosten zullen
stijgen als werknemers loonsverhoging afdwingen. Als lonen meer stijgen dan prijzen, dan
heeft werknemer koopkrachtstijging. Overheid: staatsschuld kan afgelost worden met geld
dat steeds minder waard wordt.
Inflatie is teken dat streven naar deelbelangen van bepaald economische belangengroepen
de overhand heeft gekregen boven nastreven van algemeen belang dat bestaat uit
ongestoorde uitoefening van functies van geld.
Hoge inflatie tast de stabiliteit en 3 functies van geld aan.
- Hyperinflatie en ruilmiddelfunctie: functie geld als ruilmiddel in Argentinië onder druk
omdat er geen tijdverschil tussen verkoop en aankoop lag. Bedrijf moet na verkoop hun
verdiende geld z.s.m. omzetten in materiele goederen, want liquide geld is na 1% inflatie
jaarbasis stuk minder waard.
- Loonprijsspiraal (zelfversterkend proces): inflatie wordt een zichzelf versterkend proces.
Als overheid als aangeeft hoe hoog de inflatie zal zijn, zal bedrijf prijzen verhogen. Er
kunnen belangrijke verschillen ontstaan tussen prognoses van regering en werkelijke
prijsverhoging leidt tot onzekerheid over inflatie toekomst.
- Onzekerheid: over hoogste van inflatie en prijsverhoudingen in de toekomst.
- Planning onmogelijk: als prijs goederen in lokale valuta met 10% stijgt en lokale valuta
daalt 10% ten opzichte van dollar, blijven prijzen gerekend in dollars gelijk. Als %
uiteenlopen dan zullen prijzen niet alleen lokale maar ook in dollars veranderen.
- Waardemaatstaf geen betekenis meer: men moet bij inflatie overgaan op waardering
naar vervangingswaarde en niet naar historische kostprijs, vaststellen