1
BLOK 2.7 ORTHOPEDAGOGIEK
Inhoud
• Literatuurlijst per probleem blz. 2
• Probleem 1: stoorn-IS? blz. 3 t/m 23
• Probleem 2: jong, snel en wild blz. 24 t/m 40
• Probleem 3: het interesseert mij allemaal niets meer blz. 41 t/m 61
• Probleem 4: een aap uit de mouw? waar dan? blz. 62 t/m 75
• Probleem 5: discussie blz. 76 t/m 92
• Probleem 6: hello darkness, my old friend blz. 93 t/m 114
• Probleem 7: in de aard van het beestje? blz. 115 t/m 138
• Vragen die ik heb onthouden die op mijn tentamen kwamen blz. 139
, 2
LITERATUURLIJST PER PROBLEEM
Probleem 1
- De Pauw & Mervielde (2010)
- Shiner & Caspi (2003)
- Verhulst H21
- Prins en Braet H5 en H9
Probleem 2
- Wicks-Nelson & Israel (2015) pagina 231-244
- Jensen et al. (2017)
- Verhulst H11
- Prins en Braet H12
Probleem 3
- Prins en Braet H11
- Verhulst H12
- Wicks-Nelon & Israel (2016) pagina 194-204 en 208-214
Probleem 4
- Wicks-Nelson & Israel (2016) pagina 325-328
- Prins en Braet H16
- Verhulst H10
Probleem 5
- Wicks-Nelson & Israel (2015) pagina 263-274
- Ghesquière, Boets, Gadeyne & Vandewalle (2011)
- Nationaal Referentiecentrum Dyslexie (NRD) (2013)
- Verhulst H24
- Prins en Braet H15
Probleem 6
- Mezulis, Funasaki, Charbonneau, Hyde (2009)
- Wicks-Nelson & Israel (2016) pagina 151-164 en 169-171
- Verhulst H18
Prins en Braet H14
Probleem 7
- Prins en Braet H13
- Verhulst H15
- Wicks-Nelson & Israel (2016) pagina 131-140
Gebruikte basisboeken tijdens dit blok:
• Prins, P., J. M., & Braet, C. (2014). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn
Stafleu van Loghum.
• Verhulst, F. C., Verheij, F., & Danckaerts, M. (2014). Kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van
Gorcum.
• Wicks-Nelson, R., & Israel, A. C. (2015/2016). Abnormal child and adolescent psychology (8th ed).
New Jersey: Prentice Hall.
, 3
PROBLEEM 1: STOORN-IS?
LEERDOEL 1: IS ER EEN VERSCHIL TUSSEN TEMPERAMENT EN PERSOONLIJKHEID EN ZO JA,
WAT IS HET VERSCHIL?
PERSOONLIJKHEID
Bron: Shiner & Caspi (2003)
De vroegere opvatting was dat individuele verschillen bij kinderen worden gedefinieerd door temperament.
Temperament werd klassiek onderscheiden van persoonlijkheid. De klassieke opvatting is:
- Temperament: verwijst naar eigenschappen die vroeg in de ontwikkeling observeerbaar zijn en
een sterke genetische of neurologische basis hebben.
- Persoonlijkheid: minder sterke genetische basis en komt pas later in de ontwikkeling tot uiting. Het
is een min of meer stabiele groep eigenschappen met voor het individu kenmerkende manier van
denken, voelen en gedragen.
Persoonlijkheids- en temperamentstrekken worden beïnvloed door ervaringen. Verschillen in
temperament zijn maar voor klein deel erfelijk. Ze worden vooral beïnvloed voor omgevings-
gebeurtenissen. Sommige aspecten van temperament komt pas later in het leven.
➔ Kanttekening: na kindertijd minder goed onderscheid tussen temperament en persoonlijkheid.
Kunnen persoonlijkheid en temperament worden samengevoegd?
Er zijn best veel verbanden en overeenkomsten tussen de 2 begrippen. Bepaalde karakteristieken gelden
voor persoonlijkheid én temperament: beide vroeg observeerbaar, beide een matige genetische invloed,
want ervaring heeft ook invloed, ze worden op dezelfde manier gemeten, via zelfrapportages en
observaties. In het Vijf Factoren Model was ook veel over temperament gevonden. Daarom zouden de 2
begrippen samen kunnen worden gevoegd. Sommigen pleiten voor 1 integratief kader.
Bron: Prins en Braet H5
De Big Five wordt het vijf-Factorenmodel (VFM) genoemd. De 5 dimensies representeren de
onderliggende structuur van de variëteit aan persoonlijkheidstrekken.
- Extraversie (E): refereert naar sociaal, assertief, dominant, energiek en optimistisch zijn, versus
een voorkeur hebben voor solitaire activiteiten, anderen volgen en introvert zijn.
- Altruïsme (A) (vriendelijkheid / agreeableness): geeft de kwaliteit van de sociale interactie
weer, variërend van warm, vriendelijk, empathisch en altruïstisch tot koud, egocentrisch en
antagonistisch.
- Consciëntieusheid (C): beschrijft de positie van een persoon op werkgerelateerde trekken,
variërend van ordelijk, ambitieus en betrouwbaar tot wanordelijk, nonchalant en onbetrouwbaar.
Bovendien refereert deze trek naar de mate waarin een persoon zelfdiscipline heeft en zichzelf als
(in)competent beschouwt.
- Neuroticisme (N) versus emotionele stabiliteit: beschrijft individuele verschillen in (sociale)
angst, ergernis, kwetsbaarheid en negatieve emotionaliteit.
- Openheid voor ervaringen (O) of intellect: refereert naar creatief zijn en problemen en situaties
met een open geest benaderen, tegenover minder fantasierijk zijn, meer nuchter zijn, en een
voorkeur hebben voor bekende paden en oplossingen.
Deze 5 dimensies zijn tweepolig; extraversie heeft een introverte en extraverte pool. Ook zijn ze
conceptueel onafhankelijk van elkaar, dus info over iemands score op extraversie geeft geen info over
scores op andere dimensies. Persoonlijkheidstrekken zijn te beschouwen als mengvormen van deze 5
basisdimensies. Vijandigheid is een mengvorm van Neuroticisme (hoog) en Altruïsme (laag).
Psychologen toonden aan dat de 5 dimensies valide en betrouwbaar zijn voor het beschrijven van
persoonlijkheidsverschillen bij kids en adolescenten. Uit meerdere studies (d.m.v. van vragenlijsten van
ouders en leraren) blijkt dat 4 van de 5 trekken ook bij kids voorkomen: extraversie, altruïsme,
conscientieusheid en neuroticisme. Voor de trek Openheid zijn tegenstrijdige resultaten gevonden.
, 4
Verschillende benaderingen zijn gebruikt om de persoonlijkheid van kids en adolescenten te beschrijven
in termen van de dimensies van de Big Five. Er kunnen 3 onderzoeksstrategieën onderscheiden worden:
• Top down benadering (theorie toetsend)
Startpunt: al bestaande vragenlijsten die oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor het meten van de Big Five bij
volwassenen.
Proces: deze lijsten worden nu afgenomen bij kinderen en/of adolescenten of er worden items
herformuleert zodat ze meer leeftijdsadequaat zijn.
Resultaat: een vragenlijst/instrument die de vijf persoonlijkheidsdimensies meet bij kinderen en/of
adolescenten.
Bij de top down benadering wordt dus gewerkt vanuit een al bestaand theoretisch idee. Nadeel: je kan
beperkt worden door je eigen visie, je kijkt niet buiten jouw tunnelvisie. Dus de vragen die je aan bijv.
ouders stelt zijn gericht op jouw tunnel.
• Bottom up benadering (theorie vormend)
Startpunt: nieuwe hiërarchische ordening waarbij alle verschillen tussen kinderen en adolescenten in kaart
worden gebracht.
Proces: de onderliggende dimensies van de verkregen taxonomie (ordening) worden onderzocht. Er wordt
getoetst of het VFM (de Big Five) teruggevonden kan worden.
Resultaat: een vragenlijst/instrument die de vijf persoonlijkheidsdimensies meet bij kinderen en/of
adolescenten.
Voorbeeld van een bottom-up benadering: de Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen
(HiPIC). 144 HiPIC-items worden hiërarchisch gevat in vijf brede domeinen:
o extraversie
o wewillendheid > verschillen in hanteerbaarheid
o consciëntieusheid
o emotionele stabiliteit / neuroticisme
o vindingrijkheid > breder dan altruïsme
➔ De middelste drie bolletje hangen sterk samen met de Big Five.
VB: lexicale benadering → uitgangspunt voor beschrijving van persoonlijkheidskenmerken bij kinderen.
Opvallende en sociaal relevante eigenschappen die belangrijk zijn om individuele verschillen te benoemen
of te beschrijven worden in taal uitgedrukt. Onderzoek van de natuurlijke taal, zoals opgenomen in
woordenboeken, het beste uitgangspunt biedt voor de constructie van een taxonomie van individuele
verschillen.
Eigen interpretatie: een woord hangen aan opvallend gedrag en kijken of er een patroon inzit in de
verschillende termen en woorden. Deze termen en woorden kunnen een taxonomie (ordening) vormen.
Nadelen bottom up benadering: ouders bieden maar een deel van het perspectief, als ouders bijv. alleen
maar dingen over gedrag zien en minder over interne motivatie van gedrag, dan heb je eenzijdig beeld.
• De benadering die vijffactorenscores berekent op basis van schalen die oorspronkelijk een ander
model dan het VFM (de Big Five) operationaliseren, maar wel persoonlijkheidsverschillen bij
kinderen en adolescenten meten.
Temperament- en persoonlijkheidsmodellen vertonen meer overeenkomsten dan verschillen.
, 5
Bron: Shiner & Caspi (2003)
TEMPERAMENT
Bron: Prins & Braet H5
Temperament modellen
• Thomas & Chess: persoonlijkheidsontwikkeling is het resultaat van de interactie tussen
temperamentfactoren en de omgeving. Er is aandacht voor individuele verschillen bij het kind. Ze
onderzochten in hoeverre iets aangeboren was. Hieruit kregen ze 9 temperamentcategorieën:
activiteitsniveau, regelmaat, toenadering-terugtrekking, aanpassing, drempel van responsiveness,
intensiteit van reactie, kwaliteit van stemming, aflig baarheid en volhouding van aandacht. Op
basis van deze 9 categorieën onderscheidde ze 3 soorten temperament bij kids. Volgens hen
waren er 3 configuraties/bouwstenen van temperament bij jongere kids.
- Gemakkelijk kind: verkeert in een positieve stemming, heeft regelmatige biologische functies
(zoals regelmatige stoelgang) en lage tot matige responsintensiteit, goede adaptatie, raakt niet
van streek in nieuwe situaties.
- Traag-op-gang-komend kind: heeft vaak een negatieve stemming, laag activiteitsniveau, een
lage responsintensiteit, is geneigd om zichzelf terug te trekken in nieuwe situaties.
- Moeilijk kind: verkeert doorgaans in een negatieve gemoedsstemming, onregelmatige
biologische functies (zoals niet vaak stoelgang), hevige reacties, geringe adaptatie, is geneigd
om zichzelf terug te trekken in nieuwe situaties.
• Buss & Plomin: hun EASI-model is een uitwerking van het model van Thomas en Chess, maar in
het EASI-model wordt temperament meer theoretisch afgebakend en moet een trek aan criteria
voldoen, voordat het gezien kan worden als een temperamentdimensie. Het EASI-model is het
louter observeerbare gedragsniveau van temperament overbruggen en verbinden met het
psychobiologische niveau. Vier dimensies zijn: emotionaliteit, activiteit, sociabiliteit en
impulsiviteit.
• Rothbart & Derryberry: reactiviteit en zelfregulatie zijn centrale elementen van temperament.
• Godsmith & Campos: temperamentverschillen hebben te maken met variabiliteit in het ervaren
en uitdrukken van de 6 basisemoties (blijdschap, droefheid, interesse, angst, verrassing, afkeer)
en die hiermee samenhangende arousal.
• Mervielde & Asendorpf: temperamenttheorieën verschillen onderling in de klemtoon die ze
leggen op de rol van emotionele processen, stilistische componenten en aandachtsprocessen als
de kern van temperament.
, 6
Bron: De Pauw & Mervielde (2010)
Kenmerken studie Uitkomsten Kritiek
The behavioral Hun doel was een raamwerk Ze definieerden 9 dimensies van - Er is weinig bewijs voor
styles approach / maken zodat alle kids in een temperament die uiteindelijk de 9 dimensies. Uit later
de gedragsstijlen categorie kunnen vallen. terug werden gebracht naar 3 onderzoek (na factor
aanpak (Thomas & Longitudinale studie van typen kinderen (zie tabel 5.1). analyses) blijkt dat er 4
Chess) Gaat over Thomas & Chess duurde 6 i.p.v. 9 trekken zijn:
gedrag kind op dat jaar en was gebaseerd op Typen kinderen: prikkelbare distress,
moment 22 baby’s van de 141 - Gemakkelijk kind sociale inhibitie, activiteit,
baby’s. Er zijn interviews - Traag op gang komend kind aandacht.
met ouders gehouden. Het - Moeilijk kind
resultaat waren 9 dimensies - Vanuit een conceptueel
die potentieel significant perspectief beweren
waren voor psychologische critici dat het model de
ontwikkeling rol van emotionele en
1. Activiteit > fysiek. motivationele
2. Regelmatigheid > componenten van
voorspelbaarheid van temperament
gedrag onderschat.
3. Aanpassingsvermogen >
reactie op verandering in -Shiner: stemming wordt
omgeving. opgevat als continuüm
4. Terugtrekken bij nadering tussen negatief en
> reactie op nieuwe dingen. positief, terwijl het
5. Drempel van negatief en postje gedrag
responsiviteit > hoeveel haaks op elkaar staat.
stimulatie nodig op een
reactie uit te lokken.
6. Intensiteit van reactie >
energielevel van een reactie
7. Kwaliteit van humeur >
hoeveel positieve en
negatieve gevoelens
8. Afgeleidheid/distractibility
> effectiviteit van externe
stimuli in het veranderen van
het gedrag van een kind.
9. Taak volharding > lengte,
tijd en behoud van activiteit
voorgezet door het kind.
Thomas & Chess zagen
temperament als de ‘hoe’
(hoe intens huilt baby) van
gedrag, niet als de inhoud
(wat doe baby tijdens het
huilen) of de motivatie
(waarom huilt baby) van
gedrag.
Wederzijdse interactie
tussen kind en omgeving
(ouders) heeft grote invloed
op de aanpassing van
kinderen (goodness of fit).
Opvoeding van ouders moet
aangepast op maat zijn voor
het unieke temperament van
een kind. Dit leidt tot een
, 7
goede psychologische
ontwikkeling.
Difficult temperament:
cluster van gedragsstijlen
die een uitdaging zijn voor
de verzorger, deze trekken
maken het kind kwetsbaar
voor het ontwikkelen van
probleemgedrag.
The criterial Buss & Plomin veranderden Een trek kan als temperament - Impulsiviteit werd later
approach / de het model van Thomas & worden gezien als het voldoet weggelaten uit het
kritische Chess. Temperament is een aan de 5 criteria: model, vanwege
benadering (Buss voorloper van de - De substantiële erfelijkheid van tegenstrijdige resultaten
& Plomin) persoonlijkheid in de een trek moet aangetoond over de erfelijkheid van
volwassenheid. worden deze dimensie.
- Relatief stabiel tijdens - Sociabiliteit dimensie
kindertijd/Trek moet zichtbaar moet worden
worden tijdens 1e levensjaar onderverdeeld in
- Behoud van de trek tot in de sociabiliteit (d.w.z. de
volwassenheid voorkeur om met
- Evolutionair anderen te zijn) en
adaptief/aanpasbaar verlegenheid (d.w.z.
- Aanwezig in onze gevoelens van ongemak
fylogenetische verwanten in sociale situaties) en of
(bijvoorbeeld apen en mensen de structuur vergelijkbaar
hebben zelfde voorouders dus is in verschillende
zijn verwanten met name leeftijdsgroepen en
chimpansee). culturen.
Gebaseerd op bovenstaande
criteria zijn 4
temperamentdimensies naar
voren gekomen:
- Emotionaliteit: intensiteit van
emoties.
- Activiteit: kwantiteit van
motorische activiteit.
- Socialiteit: nabijheid met
anderen.
- Impulsiviteit: snelheid vs.
inhibitie (remming) > werd later
weggelaten omdat het niet
observaarbaar zou zijn tot de
leeftijd van 4 à 5 jaar.
De Dit model was eerst Temperament wordt gezien als
psychobiologische ontwikkeld om temperament primair biologisch bepaalde
benadering te beschrijven tijdens het 1e individuele verschillen in
(Rothbart) levensjaar, maar werd later reactiviteit en zelfregulatie.
uitgebreid om oudere - Reactiviteit: de prikkelbaarheid
leeftijdsgroepen bij te of ‘arousability‘ van gedrag, de
voegen. Voor elke endocriene systemen en
leeftijdsgroep zijn er responsen gerelateerd aan het
specifieke gedrags- en autonoom en centraal
emotionele beschrijvingen zenuwstelsel.
van onderliggende neurale
processen. Emotionaliteit: de reactieve
neiging om emoties te ervaren en
uit te drukken (dit kunnen