Samenvatting tentamen SBRP
Lesweek 1
Hoofdstuk 3 Nederlands recht begrepen
De volksvertegenwoordiging: essentieel voor onze democratie is een
volksvertegenwoordiging, want de invloed van burgers op het bestuur krijgt vorm via de
volksvertegenwoordiging. De Grondwet noemt de volksvertegenwoordiging plechtig Staten-
Generaal. De Staten-Generaal bestaat uit twee kamers: de Eerste Kamer en de Tweede
Kamer. De taak van deze beide kamers is het vertegenwoordigen van het gehele
Nederlandse volk. De kamers hebben een wetgevende taak. Samen met de regering vormen
de kamers de hoogste wetgever, want de belangrijkste wetten worden gemaakt door beide
Kamers en regering samen. Naast een wetgevende taak hebben de Kamers ook een
controlerende taak. Zij controleren het beleid van de regering. Zo nodig roepen Kamerleden
ministers te verantwoording, nemen zij moties aan die de richting van het regeringsbeleid
bijsturen, enz.
Beide Kamers samen worden ook wel het parlement of de volksvertegenwoordiging
genoemd. De begrippen Staten-Generaal, parlement en volksvertegenwoordiging hebben
dezelfde betekenis.
Tweede Kamer: bestaat uit 150 leden, die voor een periode van vier jaar rechtstreeks
gekozen worden. Iedere Nederlander van 18 jaar of ouder heeft in het beginsel het recht om
de volksvertegenwoordiging te kiezen en om daarin gekozen te worden. (art. 54 en 56
Grondwet)
Het recht om als kiezer mee te doen aan de verkiezingen, is het actief kiesrecht. Het recht
om als volksvertegenwoordiger gekozen te worden, noemt men het passief kiesrecht.
Eerste Kamer: bestaat ui 75 leden. Deze leden worden eveneens voor vier jaar gekozen, niet
rechtstreeks door de burgers maar door de leden van Provinciale Staten en door een
kiescollege verkozen door de bewoners van de Caribische eilanden die deel uit maken van
Nederland.
Provinciale Staten en dit kiescollege worden wel rechtstreeks door de kiesgerechtigde
burger gekozen. Daarom spreekt men bij de Eerste Kamer wel van getrapte verkiezingen. De
regels voor het passief kiesrecht gelden voor beide kamers.
Fractie: alle Kamerleden van dezelfde politieke partij vormen samen een fractie. De fractie is
de politieke uitvalbasis van waaruit een kamerlid zijn werk doet. In de wekelijkse
fractievergadering bepalen Kamerleden hun politieke keuzes en voeren ze overleg met hun
collega-fractiegenoten.
Iedere fractie kiest in de eerste vergadering na de verkiezingen een fractievoorzitter. De
fractievoorzitter leidt de fractievergaderingen en vertegenwoordigt zijn fractie in en buiten
de Kamer als er grote politieke belangen op het spel staan.
Commissie: in de verschillende commissies wordt veel van het eigenlijke Kamerwerk gedaan,
Zo’n commissie kan worden gezien als een ‘Kamer in het klein’. Meestal gaat het om
zogeheten vaste commissies, die officieel telkens voor een parlementair jaar maar feitelijk
voor de gehele Kamerperiode worden ingesteld en zich met een bepaald deelterrein van het
1
,bestuur bezighouden; er zijn commissies voor onderwijs, justitie, defensie enz. In deze
commissie zitten Kamerleden uit de verschillende fracties.
De regering (de Koning en de ministers): heeft, globaal gezegd, de taak ons land te besturen.
Onder de bestuurstaak vallen alle taken die te maken hebben met het ordenen van de
samenleving: het uitvoeren van wetten, het maken van plannen, het heffen van belasting,
enz. Naast deze bestuurstaak heeft de regering een wetgevende taak. Zo vormt de regering
samen met de Eerste en Tweede Kamer onze hoogste wetgever.
Minister: aan het hoofd van ieder ministerie staat een minister. De verschillende ministeries
verzorgen ieder ene deel van de bestuurstaak: er zijn ministers van onderwijs, cultuur en
wetenschap, van defensie, van justitie en veiligheid, enz. De minister is politiek
verantwoordelijk voor de wijze waarop die bestuurstaak wordt uitgevoerd. Dit wil zeggen
dat de Kamer de minister ter verantwoording kan roepen als de Kamer meent dat er iets mis
is met dat beleid. Naast minister, die aan het hoof staan van een ministerie, zijn er ministers
zonder portefeuille. Dit zijn ministers met een eigen beleidsterrein maar zonder eigen
ministerie. Het kabinet-Rutte III kent vijf ministers zonder portefeuille, die verbonden zijn
aan een bepaald ministerie.
Staatssecretaris: bijna alle ministeries kennen naast de minister nog een politieke
ambtsdrager, de staatssecretaris. Deze laatste bewindspersoon is politiek verantwoordelijk
voor dat deel van het beleid waarvoor hij is benoemd. Daarnaast blijft de minister altijd
politiek verantwoordelijk voor het totale beleid. In de praktijk spreekt de Kamer de
staatssecretaris op zijn eigen deelterrein aan en wordt de minister daar normaal gesproken
buiten gehouden. Soms heeft een staatssecretaris een even zware en soms zelfs politiek
gevoeliger portefeuille dan zijn minister.
Ministerraad: de ministers (ook de ministers zonder portefeuille maar niet de
staatssecretarissen) vormen samen de ministerraad. In de ministerraad worden de
hoofdlijnen van het regeringsbeleid vastgesteld, aldus art. 45 Grondwet. Er wordt onder
andere vergaderd over wetsvoorstellen, beleidsplannen, ontwerpverdragen, benoemingen
van commissarissen van de Koning en van burgermeesters van steden met meer dan 50.000
inwoners. Daarmee is de ministerraad het belangrijkste bestuursorgaan van ons land.
Minister-president: voorzitter van de ministerraad, zo zegt artikel 45 lid 3 van de Grondwet.
Hij stelt de agenda vast voor de minsterraad, is ook voorzitten van de zogeheten onderraden
(dit zijn vergaderingen van een beperkt aantal ministers over een bepaald aspect van het
regeringsbeleid) en heeft meer in het algemeen een coördinerende en bemiddelende rol.
Daarnaast is hij, mede door zijn wekelijkse persconferentie na afloop van de ministerraad op
vrijdagavond, ‘het gezicht naar buiten’ van het kabinet. Tot de taken van de minister-
president hoort ook het wekelijks contact met het staatshoofd. Ten slotte wijzen we op de
belangrijke tol die de minister-president heeft binnen de Europese Unie. Hij maakt deel uit
van de Europese Raad, waarin regeringsleiders van de lidstaten de hoofdlijnen van het beleid
van de Unie vaststellen. Dit gebeurt in de zogeheten Eurotop, die minstens tweemaal per
jaar gehouden wordt.
2
, Staatshoofd: de regering bestaat niet alleen uit ministers, ook het staatshoofd, de Koning of
de Koningin, maakt deel uit van de regering. De regering wordt daarom ook wel de Kroon
genoemd. Het koningschap wordt volgens artikel 24 Grondwet ergerlijk vervuld door de
wettige opvolgers van Koning Willem I. Bij overlijden of aftreden van het staatshoofd gaat
het koningschap in principe over op zijn oudste kind.
Onschendbaarheid: ofschoon het staatshoofd deel uitmaakt van de regering is ons
staatshoofd geen politieke ambtsdrager. Hij of zij kan niet in de Kamer ter verantwoording
geroepen worden voor het regeringsbeleid. De ministers zijn politiek verantwoordelijk voor
daden of uitspraken van het staatshoofd.
Geheim van Huis ten Bosch: Binnenskamers heeft het staatshoofd wel degelijke invloed op
het beleid, vooral in wekelijks overleg met de minister-president en het regelmatig overleg
met de overige ministers. Over deze invloed is echter weinig bekend, omdat de gewoonte is
dat de ministers over de gesprekken met het staatshoofd, in verband met zijn
onschendbaarheid, niets naar buiten brengen.
De begrippen kabinet en regering worden vaak door elkaar gebruikt. Er is echter een
verschil. De regering bestaat uit het staatshoofd en de ministers. Het kabinet wordt gevormd
door alle politiek ambtsdragers, dus uit de ministers en de staatssecretarissen.
Politieke partij: waar verkiezingen worden gehouden, moeten er kandidaten zijn om een
stem op uit te brengen. De kandidaten voor de verkiezingen worden aangeleverd door de
verschillende politieke partijen. Dergelijke fundamentele opvattingen leiden tot standpunten
over allerlei politiek kwesties.
Uiteraard zijn verkiezingen pas echt ‘vrij’ als iedere politieke partij een eerlijke kans krijgt om
mee te doen aan de verkiezingen. Deze vrijheid, de vrijheid van vereniging, ligt vast in artikel
8 van de Grondwet.
Hoofdstuk 4.3 en 4.4 praktisch staatsrecht
De Koning en het kabinet (dit zijn de ministers met hun staatssecretarissen) vormen samen
de regering. De regering wordt ook wel aangeduid met Kroon. De regeringsleden, met
uitzondering van de Koning, worden in algemeen spraakgebruik ook wel bewindslieden
genoemd. De ministers vormen samen, dus zonder de staatssecretarissen, de minsterraad.
De minsterraad wordt voorgezeten door de minister-president die ook wel premier wordt
genoemd. De minister-president wordt vaak als hoofd van de regering beschouwd. Dit is
praktisch gezien wel, maar staatsrechtelijk gezien niet correct, omdat de minister-president
feitelijk een van de ministers is.
De meeste ministers staan aan het hoofd van een ministerie of departement. Ministeries zijn
rijksdiensten die een bepaalde overheidstaak uitvoeren.
Sommige ministers hebben geen eigen ministerie maar alleen een overheidstaak. Dit is te
zien aan hun benaming: minister voor Medische zorg en Sport. Deze ministers zonder
portefeuille maken gebruik van ambtenaren van een ministerie dat zich met een verwant
beleidsgebied bezighoudt.
Ministers worden bijgestaan door een staatssecretaris en kunnen zich incidenteel door hem
of haar laten vervangen in de ministerraad.
3