Leercyclus 3: Recht hebben en recht krijgen:
Rechtsbescherming en rechtsgangen in de Europese Unie
Iedere jurist weet het, recht hebben en recht krijgen zijn twee verschillende dingen. Het is,
met andere worden, niet alleen belangrijk dat de wet een bepaalde materiële uitkomst voor
een geval aanwijst, maar ook dat er een bijbehorende procedure bestaat, die individuen maar
ook staten en instellingen in staat stelt om hun recht te verkrijgen. Dergelijke procedures in
het Europese recht bekijken we nu.
Eerst zullen we de verdragschendingsprocedure, ook inbreukprocedure genoemd, en het
beroep tot nietigverklaring analyseren. In de eerste procedure ziet de Europese Commissie
toe op het naleven van verplichtingen voortvloeiend uit het EU-recht door de lidstaten. We
zullen zien in hoeverre de Europese Commissie verplicht is een dergelijke actie te starten en
wat de gevolgen voor lidstaten zijn mits vast komt te staan dat er inderdaad inbreuken op het
Europese recht zijn gemaakt. Daarna kijken we naar het beroep tot nietigverklaring. Was de
verdragsschendingsprocedure bedoeld om niet-rechtmatig handelen van de lidstaten te
stoppen, deze procedure is bedoeld om onrechtmatig optreden of nalaten van de EU zelf te
stoppen en de gevolgen terug te draaien. We zullen kijken wie een dergelijke procedure kan
starten en hoe de procedure verloopt. Bij allebei de procedures staat het Hof van Justitie van
de EU centraal.
Ter afsluiting van dit vak zullen we kijken wat het individu of een bedrijf of nationale
instelling kan doen om op basis van het Europees recht gelijk te krijgen. We zullen zien hoe
de nationale rechter door middel van de prejudiciële procedure een Europese rechter is
geworden en hoe de nationale rechter aan het Hof van Justitie van de Europese Unie vragen
mag en moet stellen om een harmonische toepassing van het EU recht in alle lidstaten te
waarborgen. Ook zullen we kijken hoe een individu een lidstaat aansprakelijk kan stellen
voor het niet-naleven van EU recht als dit tot individuele schade heeft geleid.
Te bestuderen stof leercyclus 3
Bevoegdheden, rechtsbasis, procedures en rechtshandelingen van de EU:
• F. Amtenbrink en H.H.B. Vedder, Recht van De Europese Unie, Den Haag: Boom juridisch 2017
(zesde druk):
- Hoofdstuk V (pp. 235 t/m 294)
• HvJ zaak 25/62, Plaumann & Co. t. Commissie, ECLI:EU:C:1963:17 (Brightspace)
Onderwerpen ‐Locus standi individuen artikel 263 VWEU2
,Artikelen ‐Artikel 263 VWEU
• De feiten = Een importeur van clementines wilde de geldigheid van een handeling van de
Commissie aanvechten. De Commissie had besloten dat de import van clementines uit niet EU-
landen voor bepaalde tijd niet toegestaan was.
• Rechtsvraag = Plaumann dient een verzoek tot nietigverklaring van de handeling van de Commissie
in bij het Hof van Justitie
• Overweging= De bevoegdheid om over wettigheid van handelingen te oordelen komt het HvJ toe
op grond van artikel 263 VWEU. In de tweede en derde paragraaf van artikel 263 zijn de organen
genoemd die bevoegd zijn een verzoek tot nietigheidsverklaring in te dienen. In paragraaf vier is die
mogelijkheid ook opengesteld voor individuen, zij het dat dit enkel in twee gevallen kan. Iedere
natuurlijke of rechtspersoon kan ten eerste beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht
zijn. Hij kan ten tweede beroep instellen tegen handelingen die niet tot hem gericht zijn maar die
hem rechtstreeks en individueel raken.
• Het Hof overweegt dat nu in dit geval de handeling niet tot verzoeker gericht is, de verzoeker
rechtstreeks en individueel geraakt moet zijn door de handeling.
• Het Hof overweegt dat een verzoeker die niet de adressant van een beschikking was, slechts kan
stellen dat hij individueel geraakt is, indien deze beschikking hem betreft uit hoofde van zekere
bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hem ten opzichte van ieder ander
karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressant.
• Het Hof concludeert dat in casu de bestreden beschikking verzoeker raakt in zijn hoedanigheid
van importeur van clementines, dat wil zeggen uit hoofde van een commercieel beroep, hetwelk
ten allen tijde door ieder individu kan worden uitgeoefend en hem derhalve ten opzichte van de
bestreden beschikking niet karakteriseert op soortgelijke wijze als een adressant.
• Rechtsregel = Een individu is enkel individueel geraakt wanneer de betreffende handeling hem
betreft uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie, die hem
karakteriseert ten opzichte van ieder ander.
• Relevante artikelen = Artikel 263 VWEU (ten tijde van dit arrest artikel 173 EEG verdrag)
• Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de wetgevingshandelingen,
van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de Europese Centrale Bank, voor
zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees
Parlement en de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.
• Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie
waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd. Te dien einde is het Hof
bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de
Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke
vormvoorschriften, schending van de Verdragen of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan
wel wegens misbruik van bevoegdheid.
• Het Hof is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de
Rekenkamer, de Europese Centrale Bank of het Comité van de Regio's ingesteld beroep dat op
vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.
• Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde
voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks
en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die
geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.
• De handelingen tot oprichting van organen en instanties van de Unie kunnen voorzien in bijzondere
voorwaarden en bepalingen inzake de beroepen welke door natuurlijke of rechtspersonen worden
ingesteld tegen handelingen van deze organen of instanties waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van
hen worden beoogd.
• HvJ gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur SA, ECLI:EU:C:1996:79
(Brightspace)
• Casus
,• In deze gevoegde zaken worden twee verzoeken ingediend bij het Hof op basis van art. 177
EEG-Verdrag.
• Het eerste verzoek komt van het Bundesgerichtshof (zaak C-46/93), en het tweede verzoek van
de High Court of Justice, Queen's Bench Division, Divisional Court (zaak C-48/93), in de
aldaar aanhangige gedingen tussen respectievelijk Brasserie du pêcheur SA en Bondsrepubliek
Duitsland en tussen The Queen en Secretary of State for Transport. In het eerste geval moet de
Franse vennootschap Brasserie du Pêcheur zijn exporten (bier) vanuit Duitsland stopzetten,
omdat het bier niet aan hetFReinheitsgebotFzou voldoen. Brasserie du Pecheur is van mening
dat deze regels in strijd zijn met artikel 34 VWEU, zij krijgt hierin gelijk van het HvJ. Brasserie
wil vervolgens schadevergoeding van de Bondsrepubliek om zodoende de gemaakte verliezen
te compenseren. De Duitse rechter stelt vervolgens een aantal prejudiciële vragen aan het HvJ
over de uitleg van schadevergoedingsbepalingen van Duits recht.
• In de tweede zaak betreft het een Spaans bedrijf, Factortame, dat visserij uitvoerde met Britse
schepen geregistreerd onder Brits recht. Wanneer er een nieuwe wet komt betreffende de
registratie van vissersvaartuigen, voldoet Factortame niet aan de eisen. Boten die niet
geregistreerd kunnen worden, mogen volgens de wet geen visserij uitoefenen. Factortame stelt
dat de voorwaarden opgenomen in deze wet (onder andere een 75% Britse nationaliteitseis voor
bestuurders en aandeelhouders) in strijd zijn met EU-recht. In afwachting van de aanhangig
zijnde procedure in Engeland, vragen zij om voorlopige maatregelen (interim relief). Bij het
House of Lords wordt gesteld dat voorlopige maatregelen niet toegestaan zijn onder het Britse
recht en de zaak wordt in een prejudiciële procedure verwezen naar het HvJ
• Rechtsvragen
• 1 Geldt het beginsel dat lidstaten gehouden zijn tot vergoeding van de schade aan
particulieren veroorzaakt door schendingen van EU-recht die hun zijn toe te rekenen ook
wanneer de verweten schending is begaan door de nationale wetgever?
• 2 Welke zijn precies de voorwaarden waaronder het EU-recht, gelet op de omstandigheden
van de zaak, een recht toekent op vergoeding van de schade aan particulieren veroorzaakt
door schendingen van het EU-recht die aan lidstaat zijn toe te rekenen?
• HvJ
• Het Hof van Justitie heeft de volgende vijf gezichtspunten opgesteld aan de hand van de
gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93:
• 1. “Het beginsel dat de Lid-Staten gehouden zijn tot vergoeding van de schade aan
particulieren veroorzaakt door schendingen van het gemeenschapsrecht die hun zijn toe te
rekenen, geldt wanneer de verweten schending door de nationale wetgever is begaan.”
• 2. “Wanneer een schending van het gemeenschapsrecht door een Lid-Staat is toe te rekenen
aan de nationale wetgever, die optreedt in een materie waarin hij bij het maken van
normatieve keuzes over een ruime beoordelingsmarge beschikt, hebben de benadeelde
particulieren recht op schadevergoeding wanneer de geschonden regel van
gemeenschapsrecht ertoe strekt hun rechten toe te kennen, het om een voldoende
gekwalificeerde schending gaat en er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen
deze schending en de door de particulieren geleden schade. Onder voorbehoud hiervan,
staat het aan de staat om in het kader van het nationale aansprakelijkheidsrecht de gevolgen
ongedaan te maken van de schade veroorzaakt door een aan hem toe te rekenen schending
van het gemeenschapsrecht, met dien verstande, dat de door de toepasselijke nationale
wettelijke regeling vastgestelde voorwaarden niet ongunstiger mogen zijn dan die welke
voor gelijksoortige nationale vorderingen gelden, en niet van dien aard mogen zijn, dat zij
het verkrijgen van schadevergoeding in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken.”
• 3. “In het kader van de nationale wettelijke regeling die hij toepast, kan de nationale rechter
de schadevergoeding niet afhankelijk stellen van het bestaan van schuld (opzet of
onzorgvuldigheid) bij het staatsorgaan waaraan de schending is toe te rekenen, die verder
gaat dan de voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht.”
• 4. “De vergoeding ten laste van de Lid-Staten van de schade die zij wegens schendingen
van het gemeenschapsrecht aan particulieren hebben veroorzaakt, dient adequaat te zijn ten
opzichte van de geleden schade. Bij ontbreken van gemeenschapsrechtelijke bepalingen ter
, zake dient het nationale recht van elke Lid-Staat de criteria te bepalen voor de vaststelling
van de omvang van de schadevergoeding, met dien verstande, dat die criteria niet
ongunstiger mogen zijn dan die welke gelden voor soortgelijke beroepen of vorderingen die
op het nationale recht zijn gebaseerd,en dat zij hoe dan ook niet van dien aard mogen zijn,
dat zij de vergoeding van de schade in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
Met het gemeenschapsrecht is niet in overeenstemming een nationale regeling die in het
algemeen de voor vergoeding in aanmerking komende schade beperkt tot de schade
veroorzaakt aan bepaalde, in het bijzonder beschermde individuele goederen, met
uitsluiting van door de particulieren gederfde winst. Voor zover zulks in het kader van
soortgelijke, op het nationale recht gebaseerde beroepen of vorderingen mogelijkis, moeten
bovendien bijzondere vormen van schadevergoeding, zoals de "exemplaire"
schadevergoeding naar Engels recht, in het kader van op het gemeenschapsrecht gebaseerde
beroepen of vorderingen kunnen worden toegekend.”
• 5. “De verplichting voor de Lid-Staten om de schade te vergoeden die aan particulieren is
veroorzaakt door hun toe te rekenen schendingen van het gemeenschapsrecht, kan niet
worden beperkt tot schade geleden na de uitspraak van een arrest van het Hof houdende
vaststelling van de gestelde niet-nakoming.”
• Leerstuk
Elke handeling verricht door een lidstaat, die een schending van een Verdragsartikel tot gevolg heeft
en daarnaast schade voor individuen veroorzaakt heeft, is een mogelijke grond voor
schadevergoeding. De vraag of ook daadwerkelijk schade vergoed moet worden, wordt beantwoord
aan de hand van drie voorwaarden:
De geschonden rechtsregel strekt ertoe aan particulieren rechten toe te kennen.
Er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending.
Er bestaat een direct causaal verband tussen de schending van de op de staat rustende verplichting
en de door de benadeelde persoon geleden schade.
• HvJ zaak C-538/11 P, t. Raad, ECLI:EU:C:2013:625 (Brightspace)
• Casus
I.c. gaat het om een geschil tussen Inuits en de EU over de beperking van de handel in
zeehondenproducten. Inuit is de naam waarmee de Eskimo's van Groenland en Canada
zichzelf aanduiden. Een groep Inuits had beroep ingesteld tegen Verordening (EG) nr.
1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de
handel in zeehondenproducten. Het Gerecht had het beroep van de groep Inuits niet-
ontvankelijk verklaard. Zij waren wel betrokken bij de handel in zeehondenproducten, maar
zij konden niet aantonen dat ze individueelgeraakt werden door de bepalingen van de
Verordening. Tegen die beschikking is hoger beroep ingesteld. De Inuits meenden dat de
verordening onder het versoepelde regime voor “regelgevingshandelingen” viel, waardoor
ook personen die alleen maar rechtstreeks (en niet individueel) geraakt worden beroep kunnen
instellen.
• Grote Kamer van het EU-Hof
Volgens artikel 263 alinea 4 EU-Werkingsverdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon
beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en
individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die
geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.
De genoemde verordening was vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure zoals die
gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Volgens het Hof is dit dezelfde
procedure als de gewone wetgevingsprocedure van het Verdrag van Lissabon. Daarom moet
de verordening worden gezien als een “wetgevingshandeling”.
Kan tegen zo’n wetgevingshandeling alleen beroep worden ingesteld als je individueel en
rechtstreeks geraakt bent? Het Gerecht stelt dat dit wel het geval is. Onder het begrip
“regelgevingshandelingen” vallen niet alle handelingen van algemene strekking maar slechts
een beperktere groep van zulke handelingen. Onder het begrip “regelgevingshandelingen”