Hoofdstuk 1 Landen met een lage ontwikkelingsstatus
Als een land een ontwikkelingsland wordt genoemd, wordt vaak het lage inkomen per hoofd van
de bevolking opgenoemd. Maar wat ook opvalt is het lage welzijnsniveau, oftewel slechte
levensomstandigheden. Deze landen worden gekenmerkt door armoede, een lage
levensverwachting, een slechte gezondheidssituatie, analfabetisme en een hoge kindersterfte.
1.1 Arm en rijk
Armoede is een teken van onderontwikkelingen en is vaak een kenmerk voor ontwikkelingslanden.
1.1.1 Classificatie van landen naar welvaartsniveau
Voor het classificeren van landen gebruikt de Wereldbank als criterium het Bruto Nationaal Inkomen
(BNI) per hoofd per jaar.
BNI: de waarde van de binnenlandse productie, plus de netto in- en uitstroom aan rente, winsten
en arbeidsinkomen van en naar het buitenland.
Landen ingedeeld naar inkomenscategorieën:
• Hoge-inkomenslanden: BNI per hoofd met meer dan 11905 dollar. Alle westerse landen
horen hierbij, maar bijvoorbeeld ook Japan, Hongarije en Estland.
• Hoge-middeninkomenslanden: BNI per hoofd van 3.856 tot 11905 dollar. Deze
ontwikkelingslanden zijn voor een deel te zien als ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld
Venezuela, Peru, Namibië, Gabon, Cuba en Mexico.
• Lage-middeninkomenslanden: BNI per hoofd van 976 tot 3855 dollar. Dit zijn relatief arme
landen, en ze kunnen allemaal worden gezien als ontwikkelingslanden. Bij deze groep horen
China, Nigeria, Pakistan, Ivoorkust, Indonesië en Thailand.
• Lage-inkomenslanden: BNI per hoofd van minder dan 975 dollar. Dit zijn de armste landen.
Landen in deze categorieën zijn bijvoorbeeld Tanzania, Kenia, Ethiopië, Cambodja,
Afghanistan en Zimbabwe.
De lage-inkomenslanden zijn de ontwikkelingslanden in engere zin. Er is vaak een zwakke overheid,
wetteloosheid, economische stagnatie, conflicten etc. Deze landen zijn ook erg afhankelijk van
ontwikkelingshulp.
De lage-inkomenslanden zijn 49 landen die officieel benoemd zijn als Minst Ontwikkelde Landen
(MOL’s). De MOL’s voldoen aan drie criteria:
• Een ‘zwak menselijk potentieel’.
• Een grote ‘economische kwetsbaarheid’.
• Een inkomen per hoofd en per jaar niet hoger dan 1086 dollar.
1.1.2 Armoede en inkomensongelijkheid
Er zijn twee soorten armoede:
Relatieve armoede: iemand is arm in vergelijking met het algemene welvaartspeil van de
gemeenschap waarin hij of zij leeft.
Absolute armoede: iemand lijdt structureel ernstig gebrek.
Relatieve deprivatie: sommige mensen moeten zich dingen ontzeggen die in hun omgeving tot
het normale uitgavenpatroon behoren.
De lage-inkomenslanden vertonen in het algemeen een minder grote inkomensongelijkheid dan
middeninkomenslanden. In deze landen is de rijke bovenlaag klein en vormen de armen een grote
groep. Daarom wordt er ook wel gesproken van shared poverty, ook wel gedeelde armoede.
De welvaart van landen vergelijken op basis van het nationaal inkomen per hoofd, gerekend in
dollars, heeft een belangrijk bezwaar: de reële koopkracht wordt onderschat. Mensen in arme landen
verdienen erg weinig, maar de kosten van het levensonderhoud zijn erg hoog.
,Purchasing Power Parity (PPP): de Wereldbank berekent het BNI ook volgens koopkrachtpariteit,
de PPP. Zo wil de Wereldbank een meer realistische internationale vergelijkingen tussen inkomens
maken.
1.1.3 De ontwikkelingsindex van de Verenigde Naties
Het inkomen als maatstaf voor ontwikkeling blijkt te eenzijdig te zijn. Om de grote variatie in
levensomstandigheden tussen landen beter tot zijn recht te doen komen, zijn er samengestelde
ontwikkelingsindicatoren ontwikkeld. Hiervoor wordt de Human Development Index (HDI) het
meest gebruikt. Het HDI werd ontwikkeld door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde
Naties (UNDP).
Er wordt ook nog gekeken naar drie kwantificeerbare variabelen: alfabetiseringsgraad,
levensverwachting en aantal jaren schoolopleiding.
De HDI-rangorde van landen ingedeeld in vier categorieën:
• Laagontwikkelde landen: landen in Sub-Sahara, Afrika en enkele landen in Zuid-Azië.
• Gemiddeld ontwikkelde landen: Aziatische landen zoals Thailand, Vietnam en Turkmenistan.
• Hoogontwikkelde landen: landen in Latijns-Amerika en de Cariben, zoals Tobago, Jamaica,
Costa Rica en Brazilië.
• Zeer hoog ontwikkelde landen: vooral Europese landen en ook Canada en de VS,
Nieuw-Zeeland, Australië, Israël en de Verenigde Arabische Emiraten, Japen, Republiek
Korea.
1.2 De kwaliteit van het bestaan
Goede en ook kwantificeerbare indicatoren voor welzijn zijn zaken als alfabetisme,
levensverwachting, schoolbezoek, zuigelingen- en kindersterfte en prevalentie van ziekten.
1.2.1 Analfabetisme en onderwijs
Er zijn in laagontwikkelde landen grote tekorten aan gekwalificeerde leerkrachten, geschikte
accommodatie en leermiddelen, en een hoge absentie, niet alleen onder leerlingen maar soms ook
onder leerkrachten. Dit heeft als resultaat een gemiddelde graad van analfabetisme in de
lage-inkomenslanden van een kwart onder mannen en bijna veertig procent onder vrouwen, maar
wel met uitschieters die er ver boven zitten, zoals Ethiopië.
De hoge graad van analfabetisme is niet alleen te wijten aan een overheid met onvoldoende
middelen om behoorlijk onderwijs te bekostigen, maar ook aan de thuissituatie van de kinderen.
Dat kinderen niet naar school worden gestuurd kan een reden hebben. De ouders kunnen angst
ervaren dat hun kinderen zich na hun schoolperiode niet meer thuis zullen voelen in de familiekring,
omdat zij vervreemd raken van waarden en normen van de gemeenschap waartoe ze behoren.
Brain drain: jonge mensen met een hoge schoolopleiding zijn wanhopig als ze niet aan een baan
komen, zij grijpen dan elke gelegenheid aan, hoe kostbaar en risicovol het soms is. Ook gaan ze dan
vaak werken in het buitenland.
Als je kijkt naar het analfabetisme dan zijn vrouwen vaker analfabeet dan mannen, dat is niet alleen
in moslimlanden zo.
Voor alle kinderen is goed onderwijs belangrijk: voor de ontwikkeling van het kind maar ook voor
de ontwikkeling van de samenleving. De VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur
stelt dat onderwijs van groot belang is voor economische groei en het bestrijden van honger,
kindersterfte en armoede.
1.2.2 Gezondheid, hygiëne en ziekte
Het percentage kindersterfte is in de armste landen veel hoger dan in de rijkste landen. De
zuigelingensterfte is ook in de armste landen erg hoog. Dit komt doordat er slechte gezondheid is.
Deze slechte situatie van gezondheid is in sommige landen te wijten aan slechte
, levensomstandigheden maar ook aan het ontbreken van een goede gezondheidszorg. Ongezonde
woon- en werksituaties, onvoldoende of slechte voeding, hygiëne en sanitair en onbetrouwbaar
drinkwater geven ook grote gezondheidsrisico’s.
In Afrika zijn hiv-besmetting en aids een groot probleem. Ook tuberculose, tbc, komt vaak voor in
combinatie met hiv en is dan vaak de directe doodsoorzaak. Hiv vermindert de afweer, zo worden
hiv-positieven snel besmet met tbc. Tbc is lastig te behandelen vanwege veelvoorkomende
resistentie tegen gangbare geneesmiddelen.
De WHO heeft drie oplossingen om zorgverzekeringen op te zetten in ontwikkelingslanden, deze
oplossingen staan in het ‘World Health Report 2010’:
• Mensen beschermen tegen de financiële gevolgen van slechte gezondheid door het spreiden
van risico’s via het creëren van collectieve fondsen uit verzekeringen of belastingen.
• Optimaal gebruikmaken van beschikbare middelen door kwaliteitscontrole en verbeterde
doelmatigheid van ziekenhuizen, en zo voorkomen dat mensen te veel betalen voor de zorg.
• Meer financiële middelen vrijmaken uit het overheidsbudget, dan wel uit binnenlandse of
buitenlandse bronnen, tevens efficiëntere manieren vinden om geld bijeen te brengen.
1.2.3 Bevolkingsgroei en de gevolgen
De bevolkingsgroei is in de armste landen het sterkst. De toenemende bevolking legt een steeds
grote beslag op het leefmilieu en op eindige natuurlijke hulpbronnen, waaronder landbouwgrond,
viswater, fossiele brandstoffen en metalen en drinkwater.
Demografen beschouwen het vruchtbaarheidscijfer als de voornaamste graadmeter voor
bevolkingstrends.
Hoe kunnen we de snelle bevolkingsgroei verklaren? Dit komt door de moderne gezondheidszorg,
en vooral de inentingscampagnes. Ook in de armste landen dalen de zuigelingen- en kindersterfte
en stijgt de levensverwachting.
Ouders stellen een groot gezin op prijs om verzekerd te zijn van zorg op hun oude dag. Bovendien
heeft een gezin met veel kinderen ook voordelen voor nu. Al op jonge leeftijd zijn kinderen hun
ouders niet tot last, maar werken zij mee in huis en op het land.
Ook tradities, religie en vooroordelen over geboortebeperking staan een klein gezin in de weg. Zo
gaat de fabel dat het gebruiken van voorbehoedsmiddelen vrouwen ziek of zelfs onvruchtbaar kan
maken en mannen impotent.
Er zit wel een nadeel aan de sterke bevolkingstoename, want in de armste landen zet dit een rem
op de noodzakelijke economische ontwikkeling, aangezien middelen moeten worden vrijgemaakt
om de bevolkingsaanwas op te vangen.
Nu worden er allerlei sociale en culturele weerstanden tegen grote gezinnen overwonnen, ook
geboortebeperking wordt meer geaccepteerd en er is meer beschikbaarheid van contraceptie. De
huidige daling van het vruchtbaarheidscijfer, ook in de armste landen, hoewel nog steeds hoog, is
hiervan een duidelijk signaal.
Heel lang geleden gingen hoge geboortecijfers overal ter wereld gelijk op met hoge sterftecijfers.
Maar door de toegenomen kennis van gezondheid en hygiëne is het sterftecijfer gedaald in de
westerse landen. Toen ontstond er een aantal jaren later een snelle bevolkingsgroei, totdat het
geboortecijfer ging dalen.
Deze overgang in de westerse landen van de historische situatie van nulgroei naar zijn moderne
variant staat bekend als ‘demografische transitie’.