Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen:
In de DSM-5 worden twee categorieën van middelgerelateerde stoornissen gehanteerd:
1. Stoornissen die door middelen teweeg gebracht worden stoornissen zoals intoxicatie, die
door het gebruik van psychoactieve stoffen kunnen worden geïnduceerd, het syndroom van
Korsakov of onttrekkingssyndroom
2. Stoornissen in het gebruik van middelen
Intoxicatie: een toestand waarin de hersens zo zijn beïnvloed door het middel dat ze niet meer
adequaat kunnen functioneren. In bepaalde gevallen kan intoxicatie tot de dood leiden.
Onttrekkingssyndroom: groep symptomen die zich voordoen wanneer een afhankelijk persoon na
zwaar, langdurig gebruik van een bepaalde stof plotseling stopt met gebruiken.
Wanneer mag je spreken over een middel:
1. Stoffen die ons gedrag/ stemming sterk beïnvloeden (alcohol, LSD, cocaïne, heroïne)
2. Tolerantie je hebt steeds meer van het zelfde middel nodig om het zelfde effect te
hebben. Je lichaam raakt aan het middel gewend en heeft dus meer nodig voor het zelfde
effect.
Tolerantie: lichamelijke gewenning aan een middel zodanig dat bij regelmatig gebruik, hogere doses
nodig zijn om dezelfde effecten te bereiken.
Verslavingsstoornissen: aandoeningen die worden gekenmerkt door inadequaat gebruik van
psychoactieve stoffen.
Drugsmisbruik: het voortdurende gebruik van een psychoactief middel ondanks de wetenschap dat
dit een sociaal, beroepsmatig, psychologisch of lichamelijk probleem veroorzaakt.
Afhankelijkheid: verminderende controle over het gebruik van een psychoactief middel; vaak
gekenmerkt door fysiologische afhankelijkheid.
Gevaar van middelenmisbruik:
1. Lichamelijke afhankelijkheid/ fysiologische afhankelijkheid Een situatie waarin het
lichaam van de druggebruiker afhankelijk wordt van een voortdurende toevoer van de stof
(gevolg: het opbouwen van tolerantie en onthoudingsverschijnselen).
2. Psychologische afhankelijkheid dwangmatig gebruik van een stof om in een
psychologische behoefte te voorzien. Je leent vertrouwen aan een stof. Je reguleert
bijvoorbeeld je stress via je middel. Het middel krijgt de functie om je door problemen heen
te slepen.
3. Risico op psychoses
4. Verslaving alle problematiek die voortvloeit uit heftige afhankelijkheid (financiële
problemen, relationele problemen, moeite om het dagelijks leven op orde te krijgen zoals
het huishouden, op het werk te functioneren et cetera)
De term stoornis in het gebruik van middelen is een algemene diagnostische classificatie, maar de
specifieke diagnose kan bijvoorbeeld zijn stoornis in alcoholgebruik. Deze specifieke diagnose vereist
behalve een beperkt functioneren en persoonlijk lijden, twee of meer specifieke kenmerken of
symptomen die zich in het aan de diagnose voorafgaande jaar moeten hebben voorgedaan. De
kenmerken verschillen per middel. Stoornis is alcoholgebruik wordt bijvoorbeeld gekeken naar deze
symptomen:
, - Een buitensporige hoeveelheid tijd besteden aan het verkrijgen en gebruiken van alcohol of het
herstellen na overmatig gebruik ervan.
- Aanhoudende problemen hebben met minderen of het beheersen van alcoholgebruik, ondanks de
wens daartoe.
- Buitensporig veel meer drinken dan de bedoeling was.
- Als gevolg van het gebruik moeite hebben met het vervullen van de normale taken.
- Doorgaan met het gebruiken van alcohol ondanks de sociale, interpersoonlijke, psychologische of
medische problemen die dat tot gevolg heeft.
- Het ontwikkelen van tolerantie of onttrekkingssyndroom dat samengaat met het alcoholgebruik.
- Alcohol gebruiken in situaties waarin dat een risico met zich meebrengt voor de persoonlijke
veiligheid of die van anderen, zoals rijden onder invloed.
- Een sterk, aanhoudend verlangen hebben naar alcohol.
- Niet deelnemen aan activiteiten vanwege het alcoholgebruik.
Waar eindigt gebruik en begint misbruik de DSM-5 legt de grens daar waar het gebruik een
aanzienlijke belemmering in het dagelijks functioneren op een bepaald terrein oplevert, enkele
voorbeelden:
- Problemen bij het nakomen van de verantwoordelijkheden die men heeft als student, werknemer
of ouder.
- Riskant gedrag in fysieke zin, denk aan autorijden onder invloed.
- Frequente sociale of interpersoonlijke problemen (herhaaldelijk bij vechtpartijen betrokken zijn)
Noch de hoeveelheid, het soort middel, of het legaal of illegaal is , is bepalend voor de aanwezigheid
van een stoornis in het gebruik. Het gaat om het voortduren van een patroon in het gebruik ondanks
de problemen die dat met zich meebrengt voor het dagelijks functioneren of het persoonlijk lijden.
Waarom worden middelen gebruikt:
1. Vanwege de directe verandering op ons gedrag/ stemming
2. De verschillende soorten veranderingen ieder middel veroorzaakt een ander effect
Oftewel de behoefte om snel een bepaald effect te voelen.
De fases van middelen gebruik:
Experimenteren fase 1: vaak in de
adolescentie/ jong volwassenheid
1. Sociale druk