H1: HANDEL IN DE GLOBALE ECONOMIE
INTERNATIONALE HANDEL
Basis van wereldhandel
Handelsbalans= verschil tussen de totale exportwaarde en importwaarde aan goederen en diensten. Deze
balans kan een handelstekort of handelssurplus hebben. Een bilaterale handelsbalans geeft het verschil van
exporten en importen tussen twee landen weer.
In de modellen die zijn ontworpen om internationale handel te begrijpen, wordt echter aangenomen dat een
land gebalanceerde handel kent, waarbij exporten en importen aan elkaar gelijk zijn, omdat:
- Economen geloven dat een algeheel handelstekort of -overschot door macro-economische condities
wordt veroorzaakt.
- De interpretatie van een handelstekort of -overschot problematisch is bij het focussen op de
bilaterale handelsbalans tussen twee landen. Want, niet de toegevoegde waarde van een land wordt
geteld, maar het hele verkoopbedrag (weder export vertekent het perspectief).
Productie voor een eindproduct is steeds meer verspreid over diverse landen: dit illustreert de lagere
transport- en communicatiekosten in de moderne wereldeconomie. Vroeger werd vooral gehandeld in
gestandaardiseerde goederen over lange afstand, maar deze werden niet tijdens het fabricageproces heen en
weer vervoerd tussen landen. Die nieuwe feature van wereldhandel en -productie heet offshoring.
Wereldhandel
Europa en U.S. De grootste hoeveelheid handel vindt plaats binnen Europa: dat komt doordat er veel
landen zijn en transport gemakkelijk is. Daarnaast zijn de importtarieven laag. Verder zijn er grote
handelsstromen tussen EU en U.S. Opvallend is dat een groot deel van de wereldhandel plaatsvindt
tussen gelijkende landen qua ontwikkelde industrialisatie en welvaart. Waarom handelen zij juist?
Amerika. Binnen Amerika is er ook veel handel, voornamelijk in de NAFTA (North American Free
Trade Area). Er is een overeenkomst de NAFTA uit te breiden door andere landen op te nemen, dit
heet de Trans-Pacific Partnership. Daarnaast ligt er een voorstel van de U.S. om een vrijhandelsgebied
met de EU op te stellen: de Transatlantic Trade and Investment Partnership.
Azië. Er zijn grote handelsflows van en naar Azië. Vooral handel in diensten is er belangrijk. Waarom
handelt Azië zoveel internationaal? Een verklaring is dat lonen laag zijn, maar waarom? Arbeiders
zouden minder productief zijn! Deze uitleg kan worden weerlegd, want in Japan zijn de lonen erg
hoog omdat arbeiders productief zijn: de exporten zijn groot vanwege de vaardige workforce en de
grote kapitaalhoeveelheid, waarmee goederen van hoge kwaliteit kunnen worden gemaakt.
Andere regio’s.
o Midden-Oosten. Exporteert veel olie.
o Rusland. Exporteert ook veel olie en natuurlijk gas, voornamelijk naar Europa. De Koude
Oorlog heeft echter nog steeds invloed: politieke spanningen beïnvloeden de handel tussen
Rusland en U.S. Dit uitte zich bijvoorbeeld in de sancties tegen Rusland, waarbij de
mogelijkheid om te reizen en zaken te doen in het Westen werd beperkt.
o Afrika. Nauwste handelsverbanden met EU, omdat het dichtbij ligt en vanwege de
voormalige koloniale status. De interne handel binnen Afrika is erg beperkt.
o Australië en Nieuw-Zeeland. In deze landen is het minste internationale handel.
Handel vergeleken met GDP
Een andere manier of handel te rapporteren is als ratio van de handel tot het GDP van een land. Bovenaan de
ranking hiervan staan Hong Kong en Singapore, waarvan de hoeveelheid handel het GDP overtreft: dit komt
doordat het belangrijke verschepings- en verwerkingscentra zijn. Dat impliceert een grote handelswaarde
(terwijl de toegevoegde waarde eigenlijk best beperkt kan zijn). Onderaan in de ranking staan China, Japan en
de U.S., hoewel die landen economisch gezien groot zijn, en Argentinië en Brazilië, die ver werk van andere
importerende landen liggen. Waarom staan China en de U.S. onderaan? Grote landen hebben vaak veel handel
binnen de grenzen, maar dat wordt niet meegeteld als internationale handel! Andere, kleinere, landen die wel
dicht bij grote handelspartners liggen, hebben dan een hogere ratio!
,Handelsbarrières
Handelsbarrières= alle factoren die de hoeveelheid goederen en diensten die verscheept wordt over
internationale grenzen beïnvloedt (bijv. importtarieven, transportkosten van verschepen naar andere landen,
gebeurtenissen zoals oorlogen en natuurrampen).
De eerste ‘gouden’ handelseeuw
Van 1890 tot aan WOI kwamen er grote verbeteringen op gebied van transport (stoomschip, spoorwegen),
waardoor de internationale handel toenam. Echter, na WWI nam de ratio van handel tot het GDP in alle
landen af, welk effect werd versterkt door de Great Depression (1929) en WWII. Tijdens de Great Depression
introduceerde de U.S. de ‘Smoot-Hawley Tarrif Act’, waardoor de importtarieven sterk werden verhoogd om
boeren en andere industrieën te beschermen. Echter leidde dit tot wraak door andere landen (in de vorm van
wederzijdse hoge importtarieven, importquota’s). Deze reacties leidden -aanvankelijk in de U.S. en later
onderling tussen de landen- tot een toename van wereldwijde tarieven. Hierdoor nam internationale handel af
en leverde dit grote kosten op voor de wereldeconomie. Dat was een reden waardoor de Geallieerden na WOII
besloten internationale overeenkomsten te ontwikkelen, waarmee tarieven laag gehouden konden worden.
De tweede ‘gouden’ handelseeuw
Het duurde lang voordat de wereldeconomie weer op hetzelfde niveau van globale integratie was. Sommige
landen hervatten de handel direct weer na WOII, maar bij andere landen duurde dit tot na 1950 of 1960. Naast
het einde van WOII en tariefreducties zorgden lagere transportkosten voor een groei in handel (1956:
uitvinding verschepingscontainer). Daarom wordt de periode na 1950 de tweede ‘gouden eeuw’ van handel en
globalisering genoemd. Veel landen overtroffen daarbij de pieken voor WOI, hoewel sommige landen dit
niveau pas recent weer hebben bereikt. Er was een abrupte daling van de ratio’s van handel tot GDP in
2008/2009 in de meeste landen, door de Great Recession: deze begon in de U.S. en breidde zich wereldwijd
uit. Dit had sterke invloed op wereldwijde handel. Sindsdien is de wereldeconomie weer goed hersteld.
De toekomst van handel
Veel landen hebben de hoogste ratio van handel tot GDP ooit bereikt. Wat brengt de toekomst, welke factoren
kunnen zorgen voor de handelsgroei tussen landen?
Onderhandeling van vrije handelsgebieden tussen landen
Globale klimaatverandering
o De opwarming van de aarde kan leiden tot het smelten van ijskappen, waaronder
waardevolle resources kunnen liggen die de wereldhandel kunnen stimuleren
o Het smelten van die ijskappen kan een nieuwe handelsroute (transport) blootleggen
MIGRATIE EN FDI
MIGRATIE
De meeste migratie vindt plaats vanuit landen buiten de OECD, waarbij meer dan de helft van de migranten
naar landen binnen de OECD gaat. Gegeven de keuze gaan migranten het liefst naar een industrieel land met
hoge lonen, maar mensen kunnen niet zo makkelijk door landen ‘stromen’ als goederen en diensten in
internationale handel, omdat alle landen restricties hebben m.b.t. wie er mag komen en werken. In veel OECD-
landen zijn die restricties er omdat beleidsmakers vrezen dat immigranten uit lagelonenlanden de lonen
drukken. De limitatie voor migratie wordt deels ondervangen door het vermogen van deze landen om in plaats
daarvan producten te exporteren: internationale handel kan dienen als vervanging voor bewegingen van
arbeid of kapitaal over grenzen, in de zin dat handel de levensstandaard van werkers kan verhogen op dezelfde
manier waarop het verhuizen naar een land met hogere lonen dat kan veroorzaken.
Europese immigratie
Voor 2004 bestond de EU uit 15 landen, toen was de arbeidsmobiliteit nog erg open. Daarna traden er echter
andere landen toe, waarin de per capita inkomens veel lager waren. Deze loonverschillen vormden een sterke
incentive voor arbeidsmigratie. De angst hiervoor zorgde voor politieke onenigheid tussen betrokken landen.
Uiteindelijk bleef er toch vrije arbeidsmobiliteit voor (bijna) alle landen gelden. Echter is er tegenwoordig een
ander type migratie van vluchtelingen bijgekomen, die zorgen voor controversie in EU over welke landen ze
moeten binnenlaten en of ze dan naar andere landen mogen gaan.
,Amerikaanse immigratie
In Amerika leven veel Mexicanen, ook nog eens illegaal. De angst is dat deze immigratie de lonen zal drukken,
waardoor het immigratiebeleid een belangrijk punt van debat is, vooral tijdens presidentsverkiezingen. Er is
veel politieke druk om de migratie in de toekomst tegen te gaan.
FDI
FDI (Foreign Direct Investment)= een bedrijf in een land bezit een bedrijf/eigendom in een ander land (deels).
Het merendeel van FDI vindt plaats of is in bezit van bedrijven in OECD-landen. De concentratie van FDI in
welvarende landen is nog sterker dan die van internationale handelsstromen. De meeste van de FDI komt uit
industriële landen.
Horizontale FDI
Horizontale FDI= tussen landen, wanneer een bedrijf uit het ene industriële land een bedrijf in een ander
industrieel land bezit. Motieven hiervoor kunnen zijn:
Belastingen vermijden of minimaliseren
Betere toegang tot het land, omdat lokale bedrijven betere faciliteiten en informatie hebben voor de
marketing van producten
Een alliantie tussen productiedivisies van bedrijven maakt het mogelijk om technische expertise te
delen en mogelijke productduplicatie te voorkomen
Verticale FDI
Verticale FDI= een bedrijf in het ene industriële land bezig een fabriek in een ontwikkelingsland. Motieven:
Profiteren van lage lonen: bedrijven uit industriële economieën gebruiken hun technologische
expertise en combineren dit de lage lonen om goederen voor de wereldmarkt te produceren
Tarieven vermijden en acquisitie van lokale partners om daar te kunnen verkopen
Europese en Amerikaanse FDI
De grootste stocks van FDI zijn binnen Europa. Daarnaast is de horizontale FDI van EU naar de U.S. en vice
versa substantieel. De U.S. staat consistent bovenaan in de ranking qua inbound én outbound FDI-stocks.
De grootste hoeveelheid van FDI is horizontaal tussen industriële landen.
FDI in Amerika
Over heel Amerika is de hoeveelheid FDI ook substantieel (U.S., Canada, Latijns-Amerika). Hier komen veel
voorbeelden van verticale FDI voor, ingegeven door de kans om goederen tegen lagere lonen te produceren
dan in industriële landen.
FDI met Azië
Japan kent veel (horizontale) FDI met U.S. en de EU. Ook andere landen in Azië doen op grote schaal aan FDI.
China is het grootste ontvangende land van FDI. Azië heeft veel FDI in de EU en U.S., genaamd reverse-vertical
FDI: deze bedrijven uit ontwikkelingslanden kopen bedrijven in industriële landen, waarbij het gaat om het
verkrijgen van technologische landen die dan kunnen worden gecombineerd met de lage lonen in hun
thuisland (in plaats van andersom). Daarnaast houdt met name China zich veel bezig met FDI in bedrijven
waarvan de producten benodigd zijn om aan de groeiende vraag van alle inwoners te voldoen. Dus, er is een
trend waarbij Chinese bedrijven investeren in natuurlijke resources en infrastructurele projecten wereldwijd.
Omdat China steeds verder industrialiseert, wat het inkomen van consumenten en het vermogen van
bedrijven om overzees te investeren zal doen toenemen, is de verwachting dat bedrijven en de overheid
steeds verder over de grens zal kijken om in de bevolkingsbehoeften te kunnen voorzien.
, H2: HANDEL EN TECHNOLOGIE: RICARDIAN MODEL
REDENEN VOOR HANDEL
Naast technologische verschillen tussen landen (focus in Ricardian model), zijn er andere redenen:
Nabijheid van landen zorgt voor lagere transportkosten. Soms kunnen buurlanden ook van hun
nabijheid profiteren door lid te worden van een trade-free area, waarin geen handelsrestricties zijn.
Resources. De geografie van een land kan invloed hebben op de handel. Hieronder vallen natuurlijke
resources (land, mineralen), arbeidsresources (diverse educatie en skills) en kapitaal (machines,
structuren). Samen worden deze resources van een land de productiefactoren genoemd. Een andere
factor kan het verschil in kosten van offshoring zijn (het produceren van diverse onderdelen van een
goed in verschillende landen en het dan assembleren op de eindlocatie).
Absoluut voordeel: een land heeft de beste technologie voor het produceren van een goed.
Comparatief voordeel: absoluut voordeel is geen goede uitleg voor handelspatronen tussen landen,
maar comparatief voordeel wel! Een land heeft comparatief voordeel in het produceren van een goed
dat het het beste kan produceren in vergelijking met hoe goed het andere producten produceert.
RICARDIAN MODEL
HET THUISLAND
De rol van land en kapitaal wordt genegeerd. Aangenomen wordt dat goederen alleen met
arbeid worden geproduceerd. In ‘Home’ kan 1 werker 4 graan of 2 stof produceren. Dit kan je
uitdrukken in het marginale product van arbeid (MPL) van elk goed: extra output die
wordt verkregen met 1 extra eenheid arbeid.
Thuisproductiemogelijkhedenfrontier
Met de MPL’s kun je de production possibilities frontier (PPF) opstellen. Als L=25 werkers is in ‘Home’, kunnen
er Qg= 100 graan of Qs= 50 stof worden gemaakt. De PPF is een rechte lijn, waarbij de aanname is dat de
MPL’s constant zijn (er zijn in het Ricardian model geen afnemende rendementen omdat de rol van land en
kapitaal wordt genegeerd).
−MPLS∗L −MPL S
Helling PPF= =
MPLG∗L MPLG
Als je het minteken negeert, is de helling gelijk aan de ratio van de MP’s van de goederen. De helling is ook de
opportunity costs van graan, dus de hoeveelheid stof die moet worden opgegeven voor 1 extra eenheid graan.
Thuisindifferentiecurve
Welke combinatie op de frontier je produceert hangt af van de vraag van het land naar elk van beide
goederen. Die kun je bijvoorbeeld met indifferentiecurves weergeven: die laten combinaties van twee
goederen zien die een persoon of economie kan consumeren met even grote tevredenheid.
Hier zie je indifferentie tussen A en B, omdat ze op dezelfde curve liggen (U1), die hetzelfde
niveau van tevredenheid geven, ofwel utiliteit. In dit geval gelden de indifferentiecurves voor
het hele land!